endocriene klieren / voeding / metabolisme Flashcards

1
Q

Schildklieraandoeningen
Oorzaken van hypothyreoïdie

A
  • ziekte van Hashimoto: auto-immuunaandoening, levenslang;
  • thyroïditis: oa stille thyreoïditis: tijdelijke hypothyreoïdie (2e fase / lekfase) of hyperthyreoïdie (1 tot 4 maanden), spontaan herstel
  • iatrogeen: na radiotherapie/chirurgie, door medicamenten (lithium/amiodaron)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Schildklieraandoeningen
Klachten vaak aspecifiek, vooral bij ouderen.

A

klopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Schildklieraandoeningen

Denk aan hyperthyreoïdie bij

A

diarree, gewichtsverlies bij goede eetlust, menstruatiestoornissen, hartkloppingen, nervositeit en oftalmopathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Schildklieraandoeningen

Oorzaken van hyperthyreoïdie

A
  • ziekte van Graves: auto-immuunaandoening, diffuus struma, TSH-R-antistoffen
  • multinodulair struma: schildklierhormoonproducerende haarden, weinig neiging tot remissie;
  • thyroïditis: oa subacute thyreoïditis: virale infectie, spontaan herstel, soms hypothyreotische fase
  • toxisch adenoom: solitaire schildklierhormoonproducerende nodus;
  • iatrogeen: door medicamenten (lithium/amiodaron), jodiumhoudende contrastmiddelen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Schildklieraandoeningen

Denk aan hypothyreoïdie bij

A

gewichtstoename, kouwelijkheid, traagheid, obstipatie, menstruatiestoornissen, myxoedeem en bradycardie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Schildklieraandoeningen

referentiewaarde TSH

A

0,4 - 4 mU/l

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Schildklieraandoeningen
aanvullend onderzoek

A

TSH -> indien afwijkend ook vrije T4

  • bij hyperT: ook TSH-R As, dan wel BSE en leukocyten
  • bij vermoeden hyperT door multinodulair struma: echo (behalve bij palpabele dominante nodus)

opm: Voor het stellen vd diagnose ‘hypothyreoïdie’ volstaat bepaling vd concentraties TSH en vrije T4.

  • Anti-TPO h onvoldoende onderscheidend vermogen om te differentiëren tss de onderliggende oorzaken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Schildklieraandoeningen
Indicaties voor TSH-bepaling

A
  • klachten die wijzen op schildklierfunctiestoornis
  • onbegrepen gewichtsverlies of -toename
  • hartfalen
  • atriumfibrilleren
  • dementie
  • vermoeden familiaire hypercholesterolemie
  • schildklierzwelling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Schildklieraandoeningen

referentiewaarde vrije T4

A

9,0-24,0 pmol/l

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Schildklieraandoeningen
TSH verhoogd + vrije T4 verlaagd -> evaluatie

A

hypothyroïdie
=> recent bevallen < 1j?
* ja: postpartumthyroïditis
* nee: SK-HK, bestraling hals, GM? -> ja = iatrogene hypothyreoïdie // nee = thyreoïditis van Hashimoto of stille lymfocytaire thyreoïditis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Schildklieraandoeningen

TSH verhoogd + vrije T4 normaal -> evaluatie

A

subklinische hypothyreoïdie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Schildklieraandoeningen

TSH normaal -> evaluatie

A

euthyreoïdie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Schildklieraandoeningen

TSH verhoogd + vrije T4 verhoogd -> evaluatie

A

TSH producerend adenoom vd hypofyse of perifere resistentie SKH (zz)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Schildklieraandoeningen

TSH verlaagd + vrije T4 verhoogd -> evaluatie

A

hyperthyreoïdie

=> pijnlijke SK, koorts, koude rillingen en malaise
—> verhoogde BSE, leucocytose?
* ja: subacute thyreoïditis
* nee: (°)

=> geen pijnlijke SK, koorts, koude rillingen en malaise
—> TSH-R (°)
* pos: ziekte van Graves
* neg: iatrogene hyperthyreoïdie als amiodaron of lithium // postpartumthyreoïditis als recent bevallen < 1j // multinodulair struma als struma zonder dominante nodus // multinodulair struma met dominante nodus als struma met dominante nodus // toxisch adenoom als geen struma maar wel solitaire nodus // stille lymfocytaire thyreoïditis als ‘nee’ op voorgaande vragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Schildklieraandoeningen

TSH verlaagd + vrije T4 verlaagd -> evaluatie

A

secundaire of tertiaire hypothyreoïdie (zz)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Schildklieraandoeningen

TSH verlaagd + vrije T4 normaal -> evaluatie

A

subklinische hyperthyreoïdie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Schildklieraandoeningen

Doel medicamenteuze beh hypoT

A

klachtenvrij + TSH en vrije T4 nl

opm: sommige patiënten blijven restklachten houden, ook als zij goed z ingesteld.

opm: Bij goed ingestelde patiënten bevindt het TSH zich veelal in het laag-normale gebied, vrije T4 is dan meestal hoog-normaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Schildklieraandoeningen

hypoT R/

A

levothyroxine

=> pt < 60j zonder cardiale co-m:
* start levothyroxine 1,6µg/kg (max startdosis = 150µg)
* Co elke 6w, met vooraf bepaling TSH en vrije T4 -> verhoog dosis elke 6w met 12,5-25µg totdat doel bereikt

[opm: doorsnee dosering volw is levothyroxine 100-125µg 1dd, maar sommige pt’en h meer nodig, tot wel 300µg]

=> pt > 60j of pt met cardiale co-m
* start levothyroxine 12,5-25µg (kies voor de lagere dosis bij hogere lft / ernstiger cardiale co-m / langere duur hypoT)
* verhoog dosis elke 2w met 12,5µg tot dagdosering van 50µg
* Co pt 6w na start beh op NE
* Co vervolgens elke 6w, met vooraf bepaling TSH en vrije T4 -> verhoog dosis elke 6w met 12,5µg totdat doel bereikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Schildklieraandoeningen

Bij stille of pijnloze lymfocytaire thyreoïditis is medicamenteuze beh niet geïndiceerd. De schildklierwaarden w elke 6w gecontroleerd tot deze weer nl zijn.
/
Bij een medicamenteuze oorzaak is beh alleen geïndiceerd als de oorspronkelijke medicatie niet kan w aangepast of als de schildklierwaarden niet terugkeren naar een nl niveau. De schildklierwaarden w elke 6w gecontroleerd.
/
Bij een andere iatrogene oorzaak is levenslange substitutietherapie nodig.
/
Bij thyreoïditis van Hashimoto is levenslange substitutietherapie nodig.

A

klopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Schildklieraandoeningen

combinatiebehandeling van levothyroxine met liothyronine (T3) wordt niet aanbevolen bij beh hypoT

A

klopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Schildklieraandoeningen

hypoT: hoe vaak controle (pt en TSH en vrije T4) na bereiken doel?

A

in 1e jaar nadat pt klachtenvrij en TSH en vrij T4 nl: elke 3 maanden,

vervolgens jaarlijks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Schildklieraandoeningen

wnr verwijzen bij hypoT?

A
  • centrale oorzaak
  • ernstige cardiale problemen, ih bijzonder hartfalen en angina pectoris (NYHA klasse III-IV)

opm: te behandelen in overleg met internist:
* verschijnselen ernstige langdurige onbehandelde hypoT
* moeilijk instelbare DM type 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Schildklieraandoeningen
beleid hyperT

A

Verwijs naar de internist-endocrinoloog (gezien lage incidentie hyperT in 1e lijn) of behandel zelf als HA

=> zie NHG (Combinatie of titratie; thyreostaticum, ….)
* Controleer een goed ingestelde patiënt gedurende het eerste jaar elke 3 maanden.
* Graves: rookstop (oftalmopathie)
* Graves of multinodulair struma: Thyreostaticum (bv thiamazol) of Radioactief jodium of Hemithyreoïdectomie (zie NHG: alle 3 beh gelijkwaardig bij Graves, voorkeur radioactief jodium bij multinodul struma, voor- en nadelen)
* (Multi)nodulair struma: levenslang beh
* Ziekte van Graves: Staak 1j na het bereiken van euthyreoïdie de medicatie (thyreostaticum en levothyroxine) in 1 keer. Co 6w daarna TSH en vrije T4.
* Stille of pijnloze lymfocytaire thyreoïditis en subacute thyreoïditis vormen geen indicatie voor medicamenteuze remming vd SK. Schrijf bij klachten zoals hartkloppingen een BB voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Schildklieraandoeningen

hyperT: wie verwijzen?

A
  • vermoeden thyreotoxische storm (met spoed!)
  • oftalmopathie
  • ziekte van Graves + palpabele nodus
  • kinderwens of zwangerschap
  • secundaire oorzaak schildklierfunctiestoornis
  • cardiale problemen, ih bijz: alle patiënten met HF, VKA en angina pectoris
  • toxisch adenoom of dominante nodus bij een multinodulair struma
  • wens voor beh met radioactief jodium of voor HK
  • gebruik amiodaron
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Schildklieraandoeningen
thyreostaticum bij vrouw in vruchtbare leeftijd: wat is belangrijk?

A

goede anticonceptie (vanwege verhoogd risico op aangeboren afwijkingen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Schildklieraandoeningen

Thyreostatica verhogen het risico op acute pancreatitis.

A

klopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Schildklieraandoeningen
In de eerste 3 maanden van een behandeling met thyreostatica ontstaat bij 0,2-0,5% van de patiënten agranulocytose (S/ koorts + keelpijn)

A

klopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Schildklieraandoeningen

De werking van cumarinederivaten neemt af bij het instellen op thyreostatica.

A

klopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Schildklieraandoeningen

Subklinische hypoT of hyperT: zie NHG voor meer info

A

ok

=> hypoT
* Voer afwachtend beleid bij een TSH ≤ 6 mU/l.
* Bij TSH ≥ 6 mU/l: opvolging tot TSH waarden stabiel na enkele jaren (evt proefbeh enkel indien pt dit wenst + voorwaarden voldaan)
* Behandeling met levothyroxine wordt in het algemeen niet aanbevolen

=> hyperT
* In het eerste jaar na ontdekking is het risico op hyperthyreoïdie licht verhoogd, maar meestal herstellen de serumwaarden voor TSH en vrije T4 zich spontaan
* Controleer het TSH en de vrije T4 1 jaar lang elke 3 maanden, ongeacht de uitkomst van de diagnostiek
* VKF -> verwijzing interne
* geen VKF -> geen duidelijke relatie is tussen de bevindingen en eventuele klachten
* geen beh aanbevolen, verwijzing interne bij overweging proefbeh

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Schildklieraandoeningen

Antistoffen gericht tegen thyreoperoxidase (TPO), een enzym dat betrokken is bij de productie van schildklierhormoon.

Anti-TPO zijn vaak aantoonbaar bij thyreoïditis van Hashimoto (maar niet bewijzend voor de aandoening!), maar ook bij stille thyreoïditis en bij euthyreotische personen.

A

klopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Schildklieraandoeningen

TSH-receptorautoantistoffen hebben dezelfde werking als TSH en stimuleren de aanmaak van T4.

TSH-R-antistoffen zijn bewijzend voor de ziekte van Graves.

A

klopt

32
Q

Schildklieraandoeningen

Bij hypothyreoïdie is er een … behoefte aan levothyroxine gedurende de zwangerschap.

A

verhoogde

33
Q

Schildklieraandoeningen

Bij … is er een verhoogd risico op zwangerschapscomplicaties.

A

hyperthyreoïdie

34
Q

Schildklieraandoeningen

Post-partumthyreoïditis: hypoT of hyperT?

A

kan zowel een hyper- als een hypothyreoïdie veroorzaken

35
Q

Schildklieraandoeningen

Post-partumthyreoïditis: beloop

A

geneest spontaan

36
Q

Schildklieraandoeningen

beleid hypothyreoïdie tijdens zws

A

Bepaal TSH-R-antistoffen bij aanvang vd zws
* Afwezigheid: controleer TSH en vrije T4 elke 4w (streefwaarde TSH: 1 tot 2 mU/l)
* Aanwezigheid: verwijzing endocrinoloog

Verhoog direct de dosis levothyroxine met 25% bij aanvang zws, ook bij een verwijzing.
* Verhoog levothyroxine verder op geleide vanTSH en vrije-T4-spiegel.

Verlaag de dosis direct na bevalling naar de dosis van voor de zws
* Co TSH en vrije T4 na 6w

37
Q

Schildklieraandoeningen

beleid hyperthyreoïdie tijdens zws

A

Bepaal bij euthyreote patiënten met de ziekte van Graves in VG:
* TSH, vrije T4 en TSH-R-antistoffen.

Verwijs naar de internist-endocrinoloog bij:
* hyperthyreoïdie
* of bij aanwezigheid TSH-R-antistoffen.

38
Q

Schildklieraandoeningen

Post-partumthyreoïditis beleid

A

Bij symptomen die wijzen op hypo- of hyperthyreoïdie: bepaal TSH -> indien afwijkend ook vrije T4
* Bij hyperthyreoïdie: bepaal TSH-R-antistoffen om de ziekte van Graves uit te sluiten.

=> Overweeg symptoom behandeling bij hinderlijke klachten (met metoprolol).

=> Co TSH en vrije T4 elke 6w totdat deze 2x achtereen nl zijn.
* Indien > 6m afwijkend TSH: overweeg andere diagnose.

39
Q

Schildklieraandoeningen
aanvullend onderzoek en beleid bij palpabele afwijking vd SK

A

Echografie vd SK geïndiceerd bij:
* twijfel of de afwijking in de SK gelokaliseerd is
* twijfel over aard vd SK-zwelling bij palpatie
* multinodulair struma ongeacht de schildklierfunctie, tenzij bij palpatie een evidente dominante nodus gevonden w

(geen punctie onder echo in 1e lijn)

verwijzing nr internist (voor aanvullende diagnostiek) bij
* solitaire nodus
* multinodulair struma met dominante noduli (> 1cm)

behandeling bij klachten bij
* diffuus struma
* multinodulair struma zonder dominante nodus

40
Q

Schildklieraandoeningen

De diagnostiek bij een vergrote schildklier is gericht op het aantonen dan wel uitsluiten van een nodus in een schildklierzwelling. => Bij een nodus is de kans op een maligniteit vergroot, ≤ 5% van alle noduli in de huisartsenpraktijk betreft een maligniteit

A

klopt
* opm: Het risico op een maligniteit bij een palpabele solitaire nodus is even groot als bij een palpabele dominante nodus.

41
Q

Diabetes mellitus type 2

wnr bloedglucosebepaling doen?

A

Bij klachten als…
* dorst, polyurie, vermagering, pruritus vulvae op oudere leeftijd, recidiverende urineweg-infecties en balanitis, mononeuropathie, neurogene pijnen en sensibiliteitsstoornissen.

Na zwangerschapsdiabetes
* eerste 5j: jaarlijks
* daarna: om de 3j

Screenend (om de 3j):
=> bij spreekuurbezoekers > 35j van Hindoestaanse afkomst
=> bij spreekuurbezoekers > 45j én:
* BMI ≥ 27
* DM type 2 bij ouders, broers of zussen
* hypertensie (SBD > 140mmHg of beh voor HT)
* dyslipidemie (HDL-cholesterol ≤ 0,90 mmol/L, triglyceriden > 2,8 mmol/L
* (verhoogd risico op) hart- en vaatziekten
* Turkse, Marokkaanse of Surinaamse afkomst

42
Q

Diabetes mellitus type 2

Stel diagnose DM type 2 bij:

A

2 nuchtere plasmaglucosewaarden ≥ 7,0 mmol/L (126mg/dl) op 2 vss dagen

1 afwijkende plasmaglucosewaarde + in klachten passend bij hyperglykemie
* nuchtere plasmaglucosewaarde ≥ 7,0 mmol/L (126mg/dl)
* of willekeurige plasmaglucosewaarde ≥ 11,1 mmol/L (200mg/dl)

43
Q

Diabetes mellitus type 2

Overweeg vooral bij mensen met een BMI < 27 andere typen diabetes, zoals

A
  • maturity-onset diabetes of the young (MODY)
  • latent autoimmune diabetes in adults (LADA).
44
Q

Diabetes mellitus type 2

wat bepalen bij labo ikv risico-inventarisatie?

A

HbA1c,
lipidenspectrum,
creatinine (eGFR),
ACR
of de albumineconc in 1e ochtendurine

=> aanvullend onderz bij chron nierschade (> 3m verminderde nierf° of verhoogde albuminurie en/of spec sedimentsafwijkingen): zie NHG richtlijn

45
Q

Diabetes mellitus type 2

binnen welke termijn funduscontrole na diagnose DM2?

A

binnen 3m na diagnose

46
Q

Diabetes mellitus type 2

Niet-medicamenteuze adviezen

A
  • niet roken,
  • voldoende lichaamsbeweging,
  • afvallen bij BMI > 25, gezonde voeding (diëtist)
47
Q

Diabetes mellitus type 2

wnr starten met medicamenteuze behandeling?

A

Start met bloedglucoseverlagende medicatie indien het niet lukt om met niet-medicamenteuze behandeling een HbA1c van ≤ 53 mmol/mol (≤ 7%) te bereiken

48
Q

Diabetes mellitus type 2

medicament beh: onderscheid maken tss welke pt’en?

A

Pt met zeer hoog risico
* die niet kwetsbaar z
* met een levensverwachting > 5j
* en eGFR > 10

Pt zonder zeer hoog risico

opm: BEHANDELING VOLGENS NHG PER GROEP, MAAR MEDICAMENTEUZE BEH UIT LESSEN HA GNK GELEERD, ZIE TERUGBETALINGSCRITERIA BE

49
Q

Diabetes mellitus type 2

zeerhoogrisico pt’en

A

Patiënten met …
=> eerder doorgemaakte HVZ
* ACS
* angina pectoris
* coronaire revascularisatie
* TIA of CVA
* symptomatische aorta-iliofemorale atherosclerose
* AO-aneurysma
* claudicatio intermittens of perifere revascularisatie
* Bij beeldvorming aangetoonde atherosclerotische stenose of ischemie

=> chronische nierschade met matig tot sterk verhoogd CV risico
* eGFR ≥ 60 met ACR > 30
* eGFR 45-59 met ACR > 3
* eGFR 10-44

=> hartfalen
* HFrEF met LVEF < 40%

50
Q

Diabetes mellitus type 2

beh DM2 (les HA gnk)

A

Basis: dieet, lichaamsbeweging en educatie

Stap 1: Metformine
=> vit B12 monitoring (want afname absorptie bij langd gebr)
=> cave lactaatacidose (zz, ernstig)
=> CI: eGFR < 30 (NHG zegt < 10), leverinsuff, alchoholisme, dehydratatie, … (+ interacties/ GC, ACEi, diuretica, NSAIDs, …)
=> traag opstarten tot max verdragen dosis (vnl ih begin GI NE)
* 500mg 1dd ged 1w -> 500mg 2dd ged 1w -> 500mg 3dd tot na 3m nieuwe HbA1c waarde w geprikt

Stap 2: meestal eerste keuze GLP1-RA of SGLT2i (of combi bij onvold effect MAAR ikv DM nog niet samen terugbetaald in BE (°))

=> VG HVZ:
* GLP1 => SGLT2i => stap 3 (geen DPP4)
* (°) GLP1 (indien BMI > 30 en HbA1c > 7,5%) => TZD/SU/insuline

=> CKD/HF:
* SGLT2i => GLP1 => stap 3 (geen DDP4, GEEN TZD bij HF)
* (°) SGLT2i (indien eGFR ≥ 60 en HbA1c 7-9%) => SU/(TZD)/Insuline

=> zo suikerwaarden doen dalen = prioritair (geen ASCVD, CKD, HF):
* 4 eerste keuzes: DPP4-Aa; GLP1-A; SGLT2-Aa; TZD
* daarna onderling combineren (= stap 3)
* SU en insuline = na de rest
* (°) vb. DPP4i (indien HbA1c tss 7-9%) => SGLT2i => TZD /SU/insuline
* (°) vb. TZD => …
* DUS 1 van die 4 -> zo onvold dan kies je 1 vd overige 3 (NIET: DDP4i & GLP1; ikv terugbet GEEN DPP4i bovenop SGLT2i; rekening houden met terugbet) -> zo onvold evt ander middel uit deze toevoegen -> zo onvold dan SU of basaal insuline

=> gewicht doen dalen = prioritair
* 1e keuze: GLP1 > SGLT2i
* opm: GLP1: liraglutide = dagelijks, semaglutide en dulaglutide = wekelijks

=> kost = probleem
* 1e keuze: SU of TZD
* bij onvold effect onderling combineren

=> op veel mensen staan nog op SU (cfr vroegere richtlijnen): mogelijke schema’s
* SU => GLP-1 => insuline (BMI > 30)
* SU => SGLT2i => insuline
* SU => DPP4i => (SGLT2i =>) insuline

Stap 3: evt toevoegen van DPP4i, TZD, SU
(DDP4i + GLP1-RA: niet zinvol)
(DPP4i mag niet bovenop SGLT2i, omgekeerd wel)

Stap 4: basale insuline
Stap 5: prandiale insuline

51
Q

Diabetes mellitus type 2

targets (les HA gnk)

A

HbA1c: 7% of zo laag mogelijk als veilig is (6,5 of lager bij jongere mensen)

Lipiden: LDL < 100mg/dl of < 70mg/dl (50 mg/dl) bij risicofactoren => statine: iedereen in secundaire preventie of > 40 jaar +1 additionele RF
* NHG: volgens CVRM

Bloeddruk: < 140/80mmHg of < 120/75mmHg bij proteinurie
* NHG: volgens CVRM
* NHG: DM2 met micro- of macroalbuminurie -> geeft ACE-i

Aspirine inname bij sec preventie

Gewicht 5-10% dalen indien overgewicht of obesitas

Rookstop, gezonde voeding, lichaamsbeging

52
Q

Diabetes mellitus type 2

symptomen lactaatacidose (les HA gnk)

A

acidotische dyspneu, buikpijn, spierkrampen, asthenie en hypothermie, gevolgd door coma

=> bij verdenking lactaatacidose: stop metformine + ZH

53
Q

Diabetes mellitus type 2

(les HA gnk)
* GLP-1 agonisten enkel terugbetaald indien BMI > 30 en HbA1c > 7,5%
* GLP-1 agonisten en SGLT-2 /DPP-4 antagonisten niet samen terugbetaald
* SGLT-2 antagonist mag bovenop DPP-4 antagonist, maar niet omgekeerd
* SGLT2-antagonist niet terugbetaald indien eGFR < 60 ml/min
* TZD niet veel gebruikt (Herwaarderen?, cave (niet gekend) hartfalen)
* SGLT-2 antagonisten / GLP-1 agonisten mogen samen met basaal insuline toegediend worden
* Basale insulines in B en niet meer in Bf

A

klopt
* zie website ondpanon.riziv.fgov.be => wijzigingen treden vaak op

54
Q

Diabetes mellitus type 2

metformine dosis

A

start met 1dd 500-850mg
* max. 3dd 1000 mg

55
Q

Diabetes mellitus type 2

Streefwaarden bloedglucose

A
  • nuchter: 4,5 tot 8 mmol/L (~ 81 tot 144 mg/dl)
  • 2 uur postprandiaal: < 9 mmol/L (~ 162 mg/dl)

Bij kwetsbare ouderen en mensen met een korte levensverwachting (arbitrair: < 5 jaar) zijn glucosewaarden van 6-15 mmol/l (108-270 mg/dl) acceptabel.

//

opm: Nuchtere glucosewaarden ku w gebruikt om de dosering vd voorgeschreven medicatie aan te passen.

56
Q

Diabetes mellitus type 2

Streefwaarden HbA1c

A
  • < 70j: ≤ 53 mmol/mol (7%)
  • > 70j + in stap 1 van medic beh: ≤ 53 mmol/mol (7%)

//

  • > 70j + vanaf stap 2 van medic beh + ziekteduur < 10j: 54-58 mmol/mol (7,1 - 7,5 %)
  • > 70j + vanaf stap 2 van medic be h + ziekteduur ≥ 10 jaar: 54-64 mmol/mol (7,1 - 8 %)

Bij kwetsbare ouderen en mensen met een korte levensverwachting (arbitrair: < 5 jaar): HbA1c-waarden tot 53-69 mmol/mol (7 - 8,5 %) acceptabel.

//

opm: Bepaal ahv HbA1c of een nieuwe stap in het stappenplan is geïndiceerd.

57
Q

Diabetes mellitus type 2

Medicam beh:
* Verhoog de dosering elke 2-4 weken aan de hand van de nuchtere glucosewaarden. Ga naar de volgende stap als dosisverhoging niet meer mogelijk is (door bijwerkingen of bereiken van maximale dagdosis).
* Bij bijwerkingen van of contra-indicaties (zie NHG tabel) voor een middel uit het stappenplan: zet de andere middelen uit het stappenplan in.
* Overweeg dosisverlaging of stoppen van bloedglucoseverlagende middelen bij verandering in de situatie, bijvoorbeeld bij toenemende kwetsbaarheid of gering geschatte resterende levensverwachting.

A

klopt

58
Q

Diabetes mellitus type 2

Eenmaal daags insuline toevoegen aan orale bloedglucoseverlagende middelen: hoe?

A

Start met 10E (middel)langwerkende insuline (bij voorkeur NPH-insuline) tss het avondeten en voor het slapengaan.
* NHG: Bepaal dagelijks de nuchtere glucose + pas de dosering elke 2-3d aan tot streefwaarde is bereikt: 4,5 tot 8 mmol/L (81 tot 144 mg/dl)
* lessen HA gnk: start met 0,1 UI per kg (10 UI) ‘s avonds voor slapengaan. Verdere optitreren en aanpassing van doses vraagt bijkomende vorming. + zorgtraject aanvragen

59
Q

Diabetes mellitus type 2

Tweemaal daags mixinsuline

A

Neem 80% vd totale dagdosis insuline van het eenmaal daagse regime
=> en verdeel deze hoeveelheid:
* 2/3 vh aantal E voor het ontbijt
* 1/3 vh aantal E voor het avondeten

Pas de dosering aan tot de streefwaarde is bereikt: nuchtere bloedglucose 4,5 tot 8 mmol/L (81 tot 144 mg/dl) en post-prandiale glucose < 10 mmol/L. (180 mg/dl)

60
Q

Diabetes mellitus type 2

Basaal bolusregime

A

Van eenmaal daags insuline naar basaal bolus:
* start met 4 E snelwerkend insulineanaloog bij de maaltijd + verhoog zo nodig stapsgewijs met 2 E.
* Continueer de (middel)langwerkende insuline in ongewijzigde dosering.

Van tweemaal daags naar basaal bolus:
=> neem 80% vd totale dagdosis insuline + verdeel deze hoeveelheid in 4 delen:
* 3x 20% snelwerkende insuline voor de hoofdmaaltijden
* en 40% (middel)langwerkende insuline voor de nacht

Pas de dosering aan tot de streefwaarde is bereikt: nuchtere bloedglucose 4,5 tot 8 mmol/L en postprandiale glucose < 10 mmol/L.

61
Q

Diabetes mellitus type 2

controles?

A

driemaandelijks
* welbevinden, hypo- of hyperglykemieën, problemen met voedings- en bewegingsadvies, medicatie.
* lichaamsgewicht en BD; voetonderzoek bij hoog risico op ulcus
* nuchtere glucose bepalen
* bij pt met > 1 dd insuline: bepaal voorafgaand aan de controle de 4-puntsglucosedagcurve + elke 3 tot 6m het HbA1c.
* Bij patiënten die zowel een goed(e) of acceptabel(e) nuchtere bloedglucosewaarde/HbA1c, lipidenspectrum als bloeddruk hebben, volstaat in principe een zesmaandelijkse controle.

Jaarlijkse controle
* welbevinden, visusprobl, angina pectoris/claudicatio intermittens/HF, sensibiliteitsverlies, pijn of tintelingen in benen, tekenen autonome neuropathie (maagontledigingsprobl of diarree)
* seksuele probl (erectieprobl, libidoverlies, verminderde lubricatie) -> soms behandelingsmogelijkh (bv weglaten BB, ACEi, simvastatine)
* depressie nagaan, cognitieve probl die invloed ku hebben op medicatiegebruik?
* lichaamsgewicht en BD, conditie van voeten, (bij insulinegebruikers) de spuitplaatsen
* hierbij uitvoeriger laboratoriumonderzoek: nuchtere glucose, HbA1c, serumcreatinine, eGFR, serumkalium
* bij alle pt’en ook jaarlijks de ACR of de albumineconcentratie in de urine bepalen

opm: De diabeteszorg wordt steeds meer geïndividualiseerd wat betreft de te behalen streefwaarden en controlefrequenties.

61
Q

Diabetes mellitus type 2

beleid bij koorts, braken of diarree

A

extra vochtinname (bouillon)

tijdelijke aanpassing vd bloed-glucoseverlagende medicatie.

61
Q

Diabetes mellitus type 2

beleid bij dreigende dehydratie

A

staak metformine,
maar staak insuline nooit.

Staak diuretica bij chronische nierschade.

61
Q

Diabetes mellitus type 2

wnr verwijzen?

A
  • ernstige hyperglykemie (sufheid of coma, snelle en/of diepe ademhaling, dehydratie of braken): naar een internist
  • onvoldoende herstel uit hypoglykemisch coma: naar een internist
  • macroalbuminurie, bij eGFR < 45 ml/min/1,73 m2 bij patiënten < 65 jaar of bij eGFR < 30 ml/min/1,73 m2 bij patiënten > 65 jaar: naar een nefroloog
  • afwijkingen oogfundus: naar een oogarts
  • (vermoeden van) een mononeuropathie (van met name de hersenzenuwen): naar een neuroloog
  • diabetisch ulcus, plantair of diep gelegen, of bij tekenen van perifeer vaatlijden of infectie of ischemie naar een voetenteam met spoed; bij overige ulcera die niet binnen 2 weken genezen: naar een voetenteam zonder spoed
  • zwangerschap(swens): naar een internist
  • klachten van gebit of mond: naar een tandarts en/of mondhygiënist
  • onvoldoende glykemische regulatie ondanks optimale titratie intensieve insulinebehandeling: naar een internist
61
Q

Diabetes mellitus type 2

Doel van de behandeling is het voorkomen en behandelen van klachten en complicaties, zoals (toename van) hart- en vaatziekten, chronische nierschade, retino- en neuropathie.

A

klopt

61
Q

Obesitas

normaal gewicht: BMI?

A

18,5 - 24,9

61
Q

Obesitas

overgewicht: BMI?

A

25 - 29,9

61
Q

Obesitas

obesitas: BMI?

A

30 - 39,9

62
Q

Obesitas

morbide obesitas: BMI?

A

≥ 40

62
Q

Obesitas

BMI bij kinderen: classificatie?

A

Classificatie van BMI bij kinderen: gebruik de BMI-calculator.

opm: Bepaal bij kinderen de mate van obesitas (graad 1, 2, of 3, zie tabel 2 tekst standaard).

62
Q

Obesitas

Advies / niet-medicamenteuze behandeling

A
  • gezonde voeding
  • min 1u/d matig intensief bewegen
  • evt (cognitieve) gedragstherapie en/of opvoedondersteuning

=> duur:
* 1 jaar begeleiding gewichtsvermindering (realistisch gewichtsverlies: 5 tot 10%)
* 1 jaar begeleiding gewichtsbehoud
* daarna minder intensief

opm: Een normaal gewicht als einddoel is bij de meeste volwassenen niet haalbaar, maar een gewichtsvermindering van 5 tot 10% geeft al een aanzienlijke gezondheidswinst.

63
Q

Obesitas

hoe vaak controle binnen beleid?

A

eerste 2 jaar: driemaandelijks
* behandelplan, motivatie, doel
* gewicht + buikomvang, bij kinderen ook lengte en 1x/jaar glucose.

Daarna: halfjaarlijkse
* Bij diabetes en/of (verhoogd risico) HVZ: controle in de consulten voor deze aandoeningen

63
Q

Obesitas

wnr volwassenen verwijzen?

A
  • vermoeden onderliggende oorzaak waarnaar specialistisch onderzoek nodig is
  • vermoeden slaapapneusyndroom
  • voor bariatrische chirurgie -> nr ZH met ruime ervaring
64
Q

Obesitas

wnr kinderen verwijzen?

A
  • als praktijkrandvoorwaarden niet aanwezig z
  • graad 3 obesitas
  • graad 1 of 2 obesitas met verhoogde glucosewaarde (≥ 5,6 mmol/l)
  • symptomen slaapapneusyndroom;
  • acanthosis nigricans;
  • vermoeden van zeldzame onderliggende aandoening
  • indien na beh het gewichtsverlies na 6m voor uitgegroeide kinderen < 10% en voor niet-uitgegroeide kinderen < 5% is
  • (seksueel) misbruik en/of affectieve verwaarlozing.
65
Q

Obesitas

Obese kinderen hebben een aanzienlijk risico op psychische en lichamelijke ziekte en worden vaak obese volwassenen.

Volwassenen met obesitas hebben een verminderde levensverwachting en een verhoogd risico op ziekte.

A

klopt