H6 begrippen Flashcards

1
Q

sociaal dilemma

A

beslissingssituatie met verschillende alternatieve keuzes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

the prisoner’s dilemma

A
  • een sociaal dilemma met 2 personen (of groepen)
  • waarbij samenwerking de beste optie is voor beide partijen
  • maar wanneer een van beiden tegenwerkt, de persoon (of groep) die voor samenwerken koos veel slechter af is dan de ander
  • soort wantrouwen rond samenwerken, want wat als de andere niet wil samenwerken dan ben je slechter af
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

the commons dilemma

A
  • een sociaal dilemma waar verschillende mensen een gemeenschappelijk goed vrij goed kunnen gebruiken
  • als iedereen dit met mate doet, blijft het bestaan
  • als veel mensen te veel gebruiken, leidt dat tot vernietiging van het gemeenschappelijke goed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

the pubic good dilemma

A
  • een sociaal dilemma waarin mensen kunnen bijdrage aan het maken van een publiek goed
  • het maken van het goed heeft maar bijdrage van een deel van de mensen nodig
  • maar eens gemaakt kunnen alle mensen (wie bijdroeg en wie niet bijdroeg) het publieke goed gebruiken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

free riding

A

‘meesurfen’ op andere mensen hun bijdrage, maar zelf niet bijdragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

game theory, rational choice theory, expected utility theory

A

individu = rationele actor die gemotiveerd is om eigen utility/ geluk te verhogen
- voorspelt niet-coöperatieve outcome

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

selfish gene theory

A

individuen zullen coöperatief zijn indien dit overleven van eigen genen bevordert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

inclusieve fitheid

A

coöperatie met familieleden kan adaptief zijn omdat dit het voorbestaan van andere leden van de familie bevordert (dus deels ook jouw genen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

reciprocity theory

A

coöperatie komt tot stand door herhaalde samenwerking, er ontstaat een verwachting, reciprociteit
- men kan elkaar ook straffen indien niet aan regels gehouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

attributiemodellen

A

al dan niet coöperatief zijn hangt af van
1. of je zelf coöperatief doel hebt
2. of je van andere verwacht dat die coöperatief zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

appropriateness model

A

mens is niet rationeel, maar bepaalt simpelweg outcome op basis van simpele heuristieken en obv wat anderen rondom hen doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

sociale identiteitsstrategie: individuele mobiliteit

A

eigen status proberen te verbeteren zonder status van de groep te verbeteren: groep verlaten of psychologisch distantiëren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

sociale idetiteitsstrategie: sociale creativiteit

A

vergelijking maken met andere groepen of in andere dimensies, zonder groepsrelaties te veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

sociale identiteitsstrategie: sociale verandering

A

status van je groep aanvechten en proberen verbeteren via collectieve actie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

collectieve actie

A

actie ondernomen door een of meer individuen met als doel de condities van een groep te verbeteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

efficacy beliefs

A

het geloof dat je/ de groep iets kan veranderen via collectieve actie

17
Q

welke zaken maken dat we beter/minder coöperatief werken?

A
  • losse individuen werken beter samen dan sociale groepen die samen moeten werken
  • inspelen op geweten
  • wij gevoel -> sterkere sociale identiteit en identificatie met groep = meer prosociaal
  • communicatie verhogen
  • vertrouwen: indien met vrienden in dilemma meer coöperatie
  • afhankelijkheid: door meer rondes met dezelfde te spelen ontstaat er reciprociteit, een verwachting voor wat hoort
18
Q

4 predictoren SIMCA model (+ 1 die later toegevoegd is)

A
  • predictoren zijn onafhankelijk voorspellend voor collectieve actie maar beïnvloeden elkaar wel
    1. efficacy beliefs: geloof dat jij/de groep iets kunnen veranderen
    2. groepsidentiteit: mate waarin je je identificeert met de groep, hoe belangrijk groep voor jou is
    3. emoties: emoties die betekenisgeven aan de situatie (gaat niet over irrationele hysterische massa)
    4. moraliteit: schending van de morele standaarden
    + 5. symbolen die onrecht tonen of net doelwit zijn
19
Q

verdeel-en heers techniek

A

bevolkingsgroepen afscheiden om zo min mogelijk communicatie tussen deelgroepen mogelijk te maken en zo de kans op collectieve acties te vermijden

20
Q

wat met contact tussen meerderheids- en minderheidsgroep?

A

= ironie van de harmonie
- meerderheidsgroep gevolgen: leidt tot minder vooroordelen (+), maar leidt niet tot steun en streven voor gelijkheidsacties (-)
- minderheidsgroep gevolgen: minder bewustzijn van discriminatie (-), minder collectieve actie (-)