H3 begrippen Flashcards
sociale cognitie
studie van hoe cognitie wordt beïnvloed door het sociale (veraf of dichtbij) en hoe dit ons sociaal gedrag beïnvloed
personal constructs
idiosyncratische en persoonlijke keuze van belangrijkste dimensies
impliciete persoonlijkheidstheorieën
theorieën over samenhang tussen persoonskenmerken, vaak sterk gedeeld binnen culturen maar verschillend tussen
schema
een representatie van kennis over een persoon (of situatie of gebeurtenis) die gebruikt kan worden bij het interpreteren van gedrag.
categorie
verwijst naar groepen mensen die een familiegelijkenis/ verwantschap hebben, maar niet noodzakelijk één kenmerk gemeen.
stereotype
schema over sociale groep
bottom-up verwerking
zintuigelijke informatie opnemen, en dan samenbrengen en integreren
- meer cognitieve kost
- gebruik indien accuraat beoordelen van iets
top down verwerking
modellen, ideeën en verwachtingen gebruiken om zintuigelijke informatie te interpreteren
- gebruik indien moe, afgeleid,…
accentuation principle
categorisering van stimuli leidt ertoe dat verschillen tussen categorieën en overeenkomsten binnen een categorie worden overdreven.
= overdrijvingsprincipe
boekhouden
langzaam je stereotype veranderen doordat je alsmaar tegenvoorbeelden ziet
conversie
opeens veranderen van je stereotype doordat je geconfronteerd wordt met een geval waarin de stereotypen echt niet opgaan
subtypes creeëren
meest voorkomende strategie
vb. “de vitale ouderen, immigranten die zich wel goed aanpassen”
saillantie
in het oog springende stimuli
vividness
levendige stimuli
accessbility
toegankelijke categorieën/ schema’s
priming
activeren of toegankelijk maken van schema’s
configurationeel model
onderscheid tussen central traits die meer invloed hebben en peripheral traits, die minder invloed hebben => central traits beïnvloeden te betekenis van peripheral traits, en bepalen zo het gestalt
- Asch
6 factoren die belangrijkste dimensies bepalen
- perspectief: in-of outgroup
- context
- primacy effect
- positiviteit/negativiteit van informatie
- personal construct, impliciete persoonlijkheidstheorieën
- fysieke verschijning
contentfree schema
gaan over informatieverwerkingsschema’s
scripts
schema over gebeurtenis - hoe te gedragen in bepaalde situaties
wanneer gebruiken we persoonschema of categorie/stereotype
indien weinig info -> stereotype
indien veel info gekend -> persoonsschema
rolschema’s
schema’s over een bepaalde rol
IV in attributional complexity
IV in complexiteit van verklaringen over anderen
IV in uncertainty orientation
IV in interesse om informatie te zoeken of onwetend te blijven
IV in need for cognition
IV in hoe erg mensen ergens over willen nadenken
IV in need for cognitive closure
IV in hoe snel mensen een keuze of beslissing willen maken
IV in cognitive complexity
IV in complexiteit van respresentaties van cognitieve processen
sociale categorisatietheorie (Turner)
- basis = overdrijvingsprincipe
- mensen delen wereld op in in- en outgroups (automatisch + snel en in veel situaties)
- men ziet grote verschillen tussen groepen
- gepercipieerde verschillen groter naarmate groepslidmaatschap belangrijker is