H3.7 Flashcards
1
Q
Waarom röntgenfoto’s?
A
Verdenking fracturen
2
Q
CT’s
A
Hele lichaam
3
Q
Echografie
A
- Solide organen (lever, milt, nier, schildklier)
- Gewrichten
- Bloedvaten
4
Q
MRI
A
Hele goede anatomische beelden
Hele lichaam
5
Q
Röntgenonderzoek
A
- Vacuümbuis
- Anode en kathode
- Bij kathode een gloeidraad waaruit elektronen vrijkomen (kathode naar anode)
- Elektronen worden elektronenbundel
- Door spanningsverschil botsen heel hard tegen anode waar röntgenstraling vrijkomt
6
Q
Röntgen en weefsels
A
- Densiteit
- Bot is wit
- Lucht is zwart
7
Q
Thoraxfoto
A
- Diafragma en onderbuik witte vlek
- Hart en longen goed zien
8
Q
Hoe thoraxfoto maken?
A
- PA
- Lateraal
9
Q
PA
A
- Borst tegen fotografische plaat
- Röntgenbuis is achter je
- Betere afbeelding longen
10
Q
Lateraal
A
- Linker zijkant tegen fotografische plaat
- Zo dicht mogelijk met hart bij fotografische plaat
- Hart zal minder vergroot afgebeeld worden
- Divergerende straling dus maakt hart groter als je verder weg bent
11
Q
Bed-thorax
A
- Röntgenbuis aan voorzijde patiënt
- Fotografische plaat aan de rug
- AP
- Hart groter
12
Q
Hoe hart grootte berekenen?
A
CRT (cor-thorax-ratio)
13
Q
CTR
A
- Meet breedte van hart en thorax
- Normaal: hart minder dan de helft van de breedte van de thorax (< 0.5)
- Vergroot: > 0.5
14
Q
CT
A
- Absorptie van röntgenstraling
- Anode en kathode rond draaien
- Verschillende hoeken
15
Q
Voordelen CT
A
- Goedkoop in vergelijking met MRI
- Snel
- Goede afbeeldingen van bot
- Redelijke afbeeldingen van organen