H22 Dissociatieve stoornissen Flashcards

1
Q

Noem de 3 kernsymptomen van dissociatieve stoornis

A

Verstoring in de normale integratie van bewustzijn, geheugen, emotie, identiteit of gedrag

  1. Depersonalisatie: vervreemding eigen emoties of handelingen
  2. Derealisatie: buitenwereld is onwerkelijk
  3. Dissociatieve amnesie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is dissociatieve identiteit?

A

Twee of meer afzonderlijke personolijkheidstoestanden lijken het gedrag en beleving te sturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is dissociatie volgens Janet 1947

A
  1. Essentie dat men zich het bewustzijn niet als eenheid moet voorstellen
  2. Integratie van psychische functies, zoals emoties, herinneringen, handelingen en identiteitsbesef spreekt niet vanzelf, maar kan onder tal van omstandigheden verstoord raken
  3. Vergelijking met verdringing (vanuit persoon zelf afkomstige agressieve of seksuele impulsen worden afgeweerd, innerlijk conflict): overeenkomst = bepaalde psychische inhouden worden buiten bewustzijn gehouden.
  4. dissociatie: van buiten de persoon komende bedreigende of traumatiserende invloeden kunnen vanwege hun overweldigende karakter niet worden geintegreerd, maar kunnen als afgesplitste bewustzijnskernen toch voortbestaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat houdt de neodissociatietheorie van Hilgard in?

A
  1. Cogn functioneren is paralle processen: hiërarchie van cogn controlesystemen a) centrale (uitvoerende executieve ego) totaalplannen, en b) subsystemen
  2. Dissociatie: verstoring van de normale hiërarchie; cogn subsystemen gaan onafh functioneren en ontsnappen aan invloed van het centrale controlesysteem
  3. Verschil met Janet: dissociatie is niet beperkt tot pathologishce toestanden zoals dissociatieve amnesie, maar ook onderdeel van alledaagse ervaring (bv hypnose)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Beschrijf hoe dissociatie een belemmerend en beschermend effect kan hebben

A
  1. Vooral bij stressvolle of traumatiserende omstandigheden -> bescherming
  2. Onderzoek: link vroege jeugd, mishandeling/misbruik, en ernst traumatisering
  3. Lijkt nuttig maar vaak verminderde prestaties
  4. Buiten het bewustzijn houden van een activiteit voorkomt niet dat deze activiteit interfereert met bewuste taak; in stand houden van gedissocieerde toestand dus ongunstig effect op functioneringsniveau
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Beschrijf de neurobiologische hypothese van dissociatie

A
  1. Acute dissociatiepathologie verwant aan defensieve reacties prooidieren die aangevallen worden en niet meer redden met fight/flight
  2. FREEZING: verlamming en ongevoeligheid voor pijn
  3. Vergelijkbaar mensen in groot gevaar (verkrachting, gevechten) acute dissociatie in vorm van derealisatie en depersonalisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem 4 kenmerken van dispositie tot dissociatie

A
  1. Dispositie gemeten met DES (dissociative experience scale) en DIS-Q (dissociation questionnaire)
  2. Beperkte mate dissociatie is normaal (bv vermoeidheid, stress)
  3. Tweelingenonderzoek: erfelijke component
  4. Is na angst en depressie meest voorkomende symptoom bij psychiatrische patienten; 30% oorlogsveteranen met PTSS en 60% depressieve patienten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe wordt diagnose van dissociatieve stoornis gesteld?

A

Klinisch interview met SCID-D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de prevalentie van dissociatieve stoornis

A
  1. 8%, 2% voor DIS
  2. Terugkerende of langdurige vorm, depersonalisatie, derealisatie: 1-2%
  3. Dissociatieve amnesie met of zonder fugues vaak bij oorlogen en rampen; 5-20% veteranen: momenten van (selectieve) amnesie voor gevechtshandelingen
  4. Amnesie vaak bij mishandeling of seksueel misbruik
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem 4 kenmerken van depersonalisatiestoornis

A
  1. Ervaring buiten de eigen gevoelswereld of buiten het eigen lichaam te staan
  2. Beleving dat gedachten, gevoelens of gedragingen ‘anders’ zijn; vervreemd van zichzelf en onwerkelijk
  3. Droom of robot
  4. Verontrustend + angst om gek te worden
  5. Realiteitstoetsing intact
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem 3 kenmerken van derealisatiestoornis

A
  1. Lijkt alsof ook de buitenwereld onwerkelijk is geworden of op grote afstand staat
  2. ‘achter glazen wand’ of ‘alsof ik naar een film kijk’
  3. Realiteitstoetsing intact
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe is het begin en verloop van depersonalisatie-/derealisatiestoornis?

A
  1. Begin: acuut, wisselend beloop, toename verschijnselen met stress; klachten houden vaak jaren aan
  2. Chronisch beeld: leren met klachten leven, subjectief lijden
  3. Voorbijgaande vormen ook bij gezonde mensen (bv adolescentie of als men onder sociale druk staat, zoals bij spreken in het openbaar)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de etiologie van van depersonalisatie-/derealisatiestoornis?

A
  1. Biologische factoren: disfunctie temporaalkwab, alcohol drugs of neuroepileptische geneesmiddelen
  2. Psychologische factoren: hevige stress of bedreigd voelen; reactie op sociale angst; depersonalisatie om hevige emoties te voorkomen –> koelbloedig optreden
  3. Neurobiologische factoren: PFC actief, inhibitie limbisch gebied, minder noradrenaline; onderdrukking emoties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe worden van depersonalisatie-/derealisatiestoornis gediagnostiseerd

A
  1. Na uitsluiting dat het gevolg is van
    a) temporale epilepsie
    b) middelengebruik
    c) medicijngebruik
    d) andere dissociatieve stoornissen
    e) angststoornissen
    f) depressie
    g) schizofrenie
    h) borderline
    Diagnose depersonalisatie/derealisatiestoornis niet gesteld, ook niet comorbide!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe is behandeling van van depersonalisatie-/derealisatiestoornis?

A
  1. Psychotherapie: inzicht angst voor gevoelens en angst voor contact, of verwerking trauma, gedragstherapie (zelfcontroleprocedures of angstreductie en hypnose gunstig effect)
  2. Farmacotherapie met antidepressiva of lamotrigine
  3. Relaxatieoefeningen –> toename klachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is lamotrigine?

A

Brengt overprikkelde zenuwen in de hersnen tot rust. Gebruikt voor epilepsie en bipolaire stoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Noem 8 kenmerken van dissociatieve amnesie

A
  1. Een of meer epispoden; geen persoonlijke informatie herinneren, meer geheugenverlies dan ‘gewone vergeetachtigheid’. ‘gaten in de tijd’, black-outs, voorwerpen bezitten waarvan men de herkomst niet kent, anderen die commentaar leveren op eerder gedrag van client waarvan hij/zij zich niets meer herinnert
  2. Verband met traumatische of belastende gebeurtenissen, of alledaagse feiten
  3. Omkeerbaar
  4. Declaratief geheugen (expliciete herinneringen) verstoord, procedureel geheugen intact
  5. Aparte DSM-5 stoornis en symptoom van DIS
  6. Meeste clienten onder behandeling vanwege andere klachten (slaapstoornissen of angsten)
  7. Amnesie door eenmalige stresperiode vaak spontaan herstel; nieuwe episoden mogelijk bij nieuwe belasting, vooral bij jongeren die op jonge leeftijd getraumatiseerd zijn geraakt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke vorm van geheugen is aangetast bij dissociatieve amnesie?

A

Declaratief geheugen verstoord, procedureel geheugen doorgaans intact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Kenmerken dissociatieve amnesie (kort)

A

Niet in staat belangrijke autobiografische informatie te herinneren, veelal traumatisch of stressvol van aard is; meestal selectieve amnesie voor specifieke gebeurtenis of gegeneraliseerde amnesie voor de identiteit en de levensgeschiedenis. Niet normale vergeetachtigheid!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de etiologie van dissociatieve amnesie?

A

Dissociatieve amnesie en dissociatieve fugue vaak verband met trauma’s, en buitensporig alcoholgebnruik en schedeltrauma

21
Q

Hoe is de diagnose van dissociatieve amnesie?

A
  1. Gevolg van schedeltrauma, intoxicaties (alcohol benzo’s) of verlaagd bloedsuikergehalte
  2. Bij transient global amnesia of partiele epilepsie geen diagnose
  3. Kan ook onderdeel van PTSS zijn, dan ook herbelevingen en nachtmerries
  4. Amnesie kan ook simulatie berusten (bv na plegen zwaar delict)
22
Q

Wat is transient global amnesia?

A

Voorbijgaande globale amnesie. Gevolg van tijdelijke doorbloedingsstoornissen in de hersenen

23
Q

Noem 8 kenmerken van dissociatieve fugue (vlucht)

A
  1. DSM-IV: apart, DSM-5: subtype dissociatieve manesie
  2. Langdurige toestand van veranderd bewustzijn, client blijft in staat tot complexe handelingen
  3. Kenmerk: persoon verlaat plotseling de gewone omgeving voor uren, dagen of weken op reis of gaat zwerven; geen opvallend gedrag voor buitenstaanders; normaal functioneren; niet de indruk onder psychische aandoening te lijden
  4. Duur: uren tot maanden; prognose gunstig omdat deze spontaan overgaat; neiging tot dissociatie dan kunnen onder belastende omstandigheden weer nieuwe episoden voordoen
  5. Vaak voorafgegaan door belastende omstandigheden, bv persoonlijk verlies of dreigend onheil (bv relationeel of financieel gebied)
  6. Tijdens dissociatieve fugue: amnesie; Na fugue wordt oude leven hervat en evt amnesie voor het zwerfgedrag
  7. Fugue uitsluitend bij DIS dan geen afzonderlijke diagnose ‘dissociatieve fugue’
24
Q

Noem 6 verwante aandoeningen aan dissociatieve fugue

A
  1. Sommige somatische aandoeningen (hersentumoren, schedeltrauma, hypoglykemie, koomonoxidevergiftiging, dementie, uremie) –> zwerfgedrag dat met fugues kan worden verward. Verschil: doelloos zwerven vs lange trein- of vliegreizen
  2. Bij temporale epilepsie in 78% van gevallen fugue-achtig zwerven
  3. Na alchol- en drugsgebruik kan ook black-out met zwerfgedrag
  4. Schizofrenie ook zwerven. Verschil: ingegeven door wanen of bevelinstructies
  5. Manische patienten met verhoogde reislust en dadendrang naast zwerfgedrag ook grootheidsideeën en andere symptomen van manie
25
Q

Noem 5 kenmerken van de behandeling van dissociatieve amnesie

A
  1. Vaak pas bij behandelaren na dissociatieve episode
  2. Doel: Herinnering geleidelijk re-integreren. Verstoring van re-integratie door massale confrontatie met heftige emoties voorkomen
  3. Geen spontaan herstel –> herinneringen terugbrengen dmv explorerende psychotherapie
  4. Hypnose
  5. Of behandeling vooral gericht op hanteren van de stress die tot de amnesie of fugue heeft geleid
26
Q

Noem 7 kenmerken van DIS

A
  1. Eerder: multiple/meervoudige persoonlijkheidsstoornis (MPS)
  2. 2 of meer persoonlijkheidstoestanden die controle over het gedrag afwisselend overnemen
  3. Niet alleen persoonlijke herinneringen, ook persoonlijke identiteit
  4. Delen van de person leiden afzonderlijk leven, met eigen voorgeschiedenis, zelfbeeld, identiteit, soms naam
  5. Onderscheid: spraak, gedragingen, kledinggewoonten of handschrift (links-rechtshandigheid)
  6. Abrupte overgang identiteiten, samenhang hoofdpijn en stress
  7. Sociale en beroepsmatige functioneren vaak ernstig belemmerd; aangepast leven
27
Q

Welke soorten identiteiten kent DIS?

A
  1. Getraumatiseerd kind, beschermende en straffer vaak genoemd
  2. Herinneringen of innerlijke reacties op herinneringen die in gedissocieerde vorm zij blijven voortbestaan
  3. Gehele of gedeeltelijke subjectieve amnesie tussen identeiten onderling. Mate waarin ze van elkaars bestaan op de hoogte zijn varieert
28
Q

Noem 2 kenmerkern van het klinsch beeld van DIS

A
  1. Naast amnesie: efugues, chronische depersonalisatie en derealisatie, akoestische hallucinaties van ruzienede stemmen; stemmen als manifestaties van de afzonderlijke identiteiten en meestal in het hoofd
  2. Verschil psychose of schizofrenie: DIS -clienten realiseren zich meestal dat andere hun stemmen niet kunne n horen, realiteitstoetsing niet gestoord
29
Q

Kenmerken DIS kort

A

Opdeling van de identiteiten in twee of meer afzonderlijke persoonlijkheidsmodi; geen stabiel gevoel van zelfbeleving en controle, gepaard met verandering in gevoel, gedrag, bewustzijn, gehugen, waarneming en functioneren; door betrokkenen zelf of door anderen waargenomen.

Gaten in de herinnering van alledaagse gebeurtenissen, belangrijke persoonlijke informatie en/of traumatische gebeurtenissen

30
Q

Hoe is de etiologie va DIS?

A
  1. Vaak ernstige mishandeling of misbruik tijdens jeugd; incest
  2. Heel consistent. Sommige auteurs vatten DIS op als een bijzondere vorm van chronische PTSS met aanvang in de jeugd
31
Q

Noem 5 kenmerken van diagnose van DIS

A
  1. Vaak pas na jaren contact met hulpverleners en andere diagnosen
  2. DIS clienten vaak terughoudend over klachten, moeite diagnose accepteren en generen zich voor hun controleverlies
  3. Complexe comorbiditeit
  4. 70% clienten criteria borderline, 66% criteria depressie, PTSS, somatisch-symptoomstoornis of slaapstoornissen
  5. 33-66% suicidepogingen, automutilatie, eetstoornissen, angststoornissen, misbruik psychoactieve middelen of pseudo-epileptische aanvallen
32
Q

Noem 2 kenmerken van differentie diagnostiek van DIS

A
  1. Onderscheiden van 1) temporale epilepsie 2) snelle stemmingswisselingen bij sommige bipolaire stoornissen (rapid cycling-tyoe) 3) schizofrenie, vanwege akoestische hallucinaties
  2. Tegenwoordig ook DIS clienten met bewust (simulatie voor behalen van materiele of andere voordelen) of onbewust nabootsen (clienten die menen DIS te hebben maar niet blijkt uit SCID-D)
33
Q

Hoe houdt DIS verband met aangeleerde hulpeloosheid?

A
  1. DIS vanaf kindertijd gediagnosticeerd; opvallend: vaak opnieuw traumatiserende ervaringen
  2. Aangeleerde hulpeloosheid verklaring: eerdere traumatische invloeden hebben de ontwikkeling van actieve copingstrategieen belemmerd –> onvoloende verweer slachtofferpositie
  3. Symptomen minder prominent na 40e jaar
34
Q

Hoe houdt pathologische bezetenheid verband met DIS?

A
  1. In DSM-5 toegevoegd aan DIS vanwege overeenkomst: in veel culturen
  2. Betrokkene gedraagt zich alsof hij/zij onder controle staat van identiteit, zoals demon of voorouder en vertoont ‘onwillekeurige’ activiteiten
  3. Normale besef van de eigen identiteit wordt vervangen door een nieuwe identiteit door grote invloed die wordt toegeschreven aan geest, godheid of andere mens
35
Q

Noem 5 kenmerken van behandeling van DIS

A
  1. Grootgebruikers GGZ, door comorbide problemen
  2. Geen goed reactie op exposure therapie ondanks trauma in pathologie
  3. Geen RCTs voor DIS
  4. Psychotherapie werkzaam met psychodynamische en gedragsmatige behandeling
  5. Farmaco: gering. SSRI’s mogelijk voor comorbide angst of depressie
  6. 3 fasen model
36
Q

Beschrijf het 3 fasen model voor DIS behandeling

A
  1. Therapeutische relatie, uitleg over stoornis en symptomen, stabiliseren symptomen, controle erover vergroten door verbeteren copingvaardigheden
  2. Als stabilisering symptomen: verwerken trauma’s en integratie identiteiten; identiteiten als ‘poging tot adaptatie’; vermijd sessies gericht op ‘afreageren’ met heftige emoties ivm hertraumatisering
  3. sociale integratie en behandeling van de resterende problematiek

Bij minderheid lukt integratie geheel; stabilisatie en herstel van functioneren kan ook een respectabel behandeldoel zijn

37
Q

Noem 4 overige specifieke dissociatieve stoornissen

A
  1. Chronische en terugkerende syndromen van gemengde dissociatieve symptomen
  2. Identiteitstoornis agv langdurige dwang
  3. Acute dissociatieve reacties op stress
  4. Dissociative trance
38
Q

Welk kenmerk hebben de stoornissen uit de restgroep van dissociatieve stoornissen?

A
  1. Dissociatieve verschijnselen als voornaamste kenmerk, maar voldoen niet aan de criteria
  2. Komt vaak voor
  3. Wel klinisch significant lijden en/of problemen in het beroepsmatig of sociaal functioneren
39
Q

Wat is dissociatieve trance?

A

Acute verlaging van bewustzijnstoestand (schemertoestand) of compleet verlies van contact met de omgeving en ongevoeligheid voor prikkels van buiten; soms met stereotype bewegingen

40
Q

Wat is acute dissociatieve reactie op stress?

A

Voorbijgaande acute episode van uren of dagen (min 1 mnd) met bewustzijnsvernauwing, depersonalisatie, derealisatie, waarnemingsstoornissen zoals vertraagde tijdsbeleving of macropsie (groter waarnemen van voorwerpen dan zij in werkelijkheid zijn als gevolg van afwijkingen in het oog of door een anderzins verstoorde perceptie) of analgesie (verminderde/totale ongevoeligheid pijn)

41
Q

Beschrijf identiteitsstoornis agv langdurige dwang

A

Personen die onderworpen zijn aan hersenspoeling of indoctrinatie tijdens gevangenschap of marteling kunnen reageren met langdurige onzekerheid over hun identiteit

42
Q

Beschrijf chronische en terugkerende syndromen van gemengde dissociatieve symptomen

A

Deze categorie omvat identiteitsproblemen zonder amnesie en minder uitgesproken episoden van verstoring van de identiteit of bezetenheid

43
Q

Beschrijf ongespecificeerde dissociatieve stoornis

A

Als clinicus niet in staat is voldoende systematische informatie te verzamelen, zoals het geval kan zijn bij crisis of op een eerstehulppost

44
Q

Benoem 2 vormen van dissociatie volgens Holmes, 2005

A
  1. Onthechting (detachment). Andere bewustzijnsgoestand. ‘ in een droom’ of helemaal geen gevoelens ervaren. vb. verschijnselen van uittreding, depersonalisatie, derealisatie
  2. Compartimentalistie. Gebrek aan integratie tussen verschillende mentale systemen (disruptie); niet in staat bepaalde cognitieve processen of handelingen te beheersen die normaal gesproken onder contorle van de wil staan. vb. dissociatieve amnesie, fugues, DIS
45
Q

Benoem 3 opmerkingen over hervonden herinneringen

A
  1. Controverse over betrouwbaarheid van ‘hervonden’ herinneringen waarvoor eerder amnesie bestond
  2. Vraag over recovered memory met DIS in verband
  3. Consensus: mensen kunnen enerzijds denken dat zij ‘herinneringen’ hebben aan gebeurtenissen die nooit hebben plaatsgevonden, terwijl het anderzijds mogelijk is dat zij jarenlang al dan niet bewust vermeden hebben te denken aan traumatische gebeurtenissen, waarvan zij ooit slachtoffer waren
46
Q

Beschrijf 2 tegengestelde verklaringen van DIS

A
  1. Iatrogene fantasiemodel: Contoverse: iatrogeen verschijnsel (door onkundige behandelaars uitgelokt artefact); opmerkelijke symptomatologie zou gevolg zijn van suggestieve vragen door een hulpverlener aan clienten door suggestibel te zijn. Clienten zouden fantasy prone zijn en traumatische voorgeschiedenissen confabuleren
  2. Traumagerelateerde verklaring. Meest ondersteund
47
Q

Noem de verschillen en overeenkomsten tussen depersonalisatiestoornis en DIS

A

Verschil: depersonalisatie is vervreemding van het zelf, ervaring buiten eigen gevoelswereld of lichaam. DIS meerdere persoonlijkheidstoestanden/identiteiten + chronische depersonalisatie.

Overeenkomst: realiteitstoetsing intact

48
Q

Waarom is diagnostiek van dissociatieve amnesie niet eenvoudig?

A

Veel verschillende aspecten kunnen het beeld van amnesie kunnen veroorzaken.
1. Somatische aandoeningen, zoals schedeltrauma, intoxicatie, voorbijgaande globale amnesie als gevolg van een tijdelijke doorbloedingsstoornis en partiële epilepsie. In die gevallen is er geen sprake van een dissociatieve amnesie.
2. PTSS
3. Simulatie (criminele delicten)