H20 Schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen Flashcards

1
Q

Noem 5 kenmerken van schizofrenie

A
  1. Positieve (wanen, hallucinaties en/of verwardheid, katatoon gedrag) en negatieve symptomen (weinig uiten van emoties in mimiek en gebaar, weinig/geen initiatief nemen, sociale terugtrekking, weinig spreken). >= 2 symp, >= 1 mnd
  2. Minder goed functioneren
  3. > = 6 mnd continu aanwezig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een waan?

A
  1. Overtuigingen of gedachten die niet overeenkomen met de werkelijkheid. Hoe onterecht of vergezocht ook, de persoon houdt vast aan deze denkbeelden. Bekende wanen: achtervolgingswanen, of vergiftigd, grootheidswanen.
  2. Hardnekkig client staat niet open voor andere informatie
  3. DSM-5: false beliefs –> fixed beliefs; pathologie –> psychologie. 5 typen. Waan vs sterke overtuiging moeilijker te onderscheiden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn hallucinaties?

A

Mensen die hallucineren, horen, zien, voelen of ruiken dingen die anderen niet waarnemen. Het horen van stemmen komt het meest voor. Soms voelen mensen van alles aan of in het lichaam. Vb. dat ze door onzichtbare handen naar achter worden geduwd, of dat er beestjes over hun heenlopen.

Geen bron ten grondslag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem 4 kenmerken van waanstoornis

A
  1. Wanen min 1 maand
  2. Geen schizofrenie, hallucinaties niet (prominent) aanwezig
  3. Functioneren niet duidelijk beperkt, gedrag niet uitgesproken vreemd
  4. Bij manische of depressieve voorvallen: relatief kortdurend vergeleken met waanperiode
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem 2 kenmerken van kortdurende psychotische stoornis

A
  1. Episode met wanen, hallucinaties, gedesoriënteerd spreken; evt katatoon gedrag
  2. 1 dag - 1 maand; symptomen verdwijnen volledig en functioneert weer normaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem 2 kenmerken van schizofreniforme stoornis

A
  1. Wanen, hallucinaties, gedesorganiseerd spreken of combi; katatoon gedrag en/of neg symp. Min 2 symp in 1 maand grootste deel van de tijd
  2. Episode min 1 maand <6 mnd
  3. Geen stemmingssymptomen
  4. Geen fysiologische effecten van een middel of een somatische aandoening

Voorbeeld casus Eric

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem 3 kenmerken van schizoaffectieve stoornis

A
  1. Continue periode van depressieve of manische stemmingsepisode en schizofrenie symptomen
  2. Min 2 weken wanen of hallucinaties zonder depressieve of manische stemmingsepisode
  3. Symptomen stemmingsepisode grootste deel van de ziekte aanwezig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem 10 kenmerken van katatonie

A
  1. Stupor (geen psychomotore activiteit, geen actieve interactie met de omgeving)
  2. Wasachtige buigaamheid
  3. Motorische maniërismen (vreemde, overdreven karikaturen van normale handelingen)
  4. Echolalie (anderen napraten(
  5. Katalepsie (verstarring)
  6. Mutisme
  7. Poseren
  8. Motorische stereotypieën
  9. Grimassen
  10. Echopraxie (bewegingen van anderen nadoen)

> = 3 symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een affectieve psychose en hoe verschilt/overeenkomst schizofrenie?

A
  1. Manische ontremming en/of depressie met wanen en/of hallucinaties
  2. Overlap met schizofrenie DSM-5: geen cogn beperkingen; biologische processen (uit erfelijkheid blijken beide processen sterk verwant te zijn en niet te onderscheiden); behandelrespons vergelijkbaar, beloop varieert bij beide
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Benoem 3 subklinische psychotische symptomen

A
  1. Zijn psychoseachtige ervaringen die in de bevolking veel voorkomen (vb gedachten hardop in het hoofd horen, gevoel in film te lopen, vervreemding van eigen lichaam en beweging)
  2. Grens wanen en hallucinaties onduidelijk –> continuüm: psychose van geïsoleerde hallucinaties tot volledig psychotisch toestandsbeeld
  3. Grens subklinisch-klinisch overschreden als: frequent en intensiteit symptomen + lijdensdruk (–> zorgbehoefte)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn intrusieve beelden?

A
  1. Beelden die plots verschijnen in het bewustzijn en als onprettig en onwenselijk ervaren worden (bv. op beeld springen bij naderende trein)
  2. Met disfunctionele gedachten en veiligheidsgedrag om gedachten te onderdrukken –> OCD
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn perceptuele aberraties

A
  1. Afwijkende waarnemingen. (bv gedachten luid horen, overledenen horen spreken) 33% bevolking.
  2. Psychose als: ook disfunctionele gedachten, vermijding en disfunctioneel gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem de 3 stadia van het stadiëringsmodel van McGorry, 2007 in?

A
  1. Gradatisch van psychotische stoornissen (oncologie)
  2. Per stadium andere behandelinterventie en prognose

0: familiale belasting –> monitoring
1a PLE: psychoseachtige ervaringen –> psycho-educatie (kortdurend)
1b UHR: matig ernstige subklinische symptomen –> CGT + educatie
2 psychotische symptomen: eerste episode –> multidisciplinaire richtlijn
3a incomplete remissie: restsymptomen –> farmacotherapie, CGT, omgang symptomen, etc
3b relapse/recurrence: terugval <6mnd –> CLOZ overwegen
3c meerdere terugvallen: >= 3 psychotische perioden –> crisisinterventieplan
4 ernstige persisterende psychotische perioden: geen perioden zonder symptomen –> ondersteuning wonen en dagbesteding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem 6 kenmerken van stadium 1a

A
  1. Psychoseachtige ervaringen, vaak geen voorloper psychose (75-90% voorbijgaand)
  2. Prevalentie schizofrenie < psychotische ervaringen
  3. Wanen 7%, betrekkingswanen 8%, controlewanen 5%, hallucinaties 6%
  4. Verschil psychoseachtige ervaringen en psychose clienten: lijdensdruk en inhoud stemmen
  5. Lijdensdruk bepaald door interpretaties stemmen, minder door frequentie en intensiteit stemmen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem 4 kenmerken van stadium 1b ultrahoog risico

A
  1. 33% ontwikkelt psychotische stoornis < 3 jr (at risk mental state (ARMS)
  2. Sociaal verval >= 30% afgelopen periode of score sociaal functioneren (SOFAS) <= 55 in afgelopen jaar + hulpzoekend gedrag

Tabel ARMS/SOFAS!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Noem 5 kenmerken van prognotische kenmerken bij psychose (UHR)

A
  1. 2% psychoseachtige ervaringen per jaar
  2. UHR (1000x hoger) als ook andere psychische stoornis + <35jr + verval sociaal functioneren. Goede prognose (75-90% spontaan herstel)
  3. UHR + andere stoornis + afname sociaal functioneren: remissie in 3-5jr; geen behandeling –> 40% episode; CGT gericht op normaliseren psychoachtige ervaringen, effectief.
  4. Na 1e episode: 75% krijgt 2e episode; 15% herstel; 10% permanente psychose
  5. Kans op herstel neemt af naarmate meer episodes; prognose slechter en behandeling intensiever en duurder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke stoornissen zijn meest comorbide met psychotische symptomen?

A
  1. PTSS 50%/ bij oorlogsveteranen 40%
  2. Bipo I 37%
  3. Borderline 30%
  4. Depressie (8 symp) 23%
  5. Depressie (1 symp) 10%
  6. OCD 14%
  7. Dementie 14%
  8. Parkinson 10%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het doel van het neuropsychische model van van der Gaag en welke onderdelen bevat het?

A

Doel: Kennis uit verschillende onderzoeksdomeinen verenigen

  1. Cognitive appraisal (top-down): inductief & deductief redeneren
  2. Neurobiologie (bottom-up): intrusies, afwijkende opmerkelijkheid, dopamine release
  3. Cognitieve tendens
  4. Consolidatie

–> WANEN

19
Q

Noem 4 eigenschappen van het bottom-up proces van psychose volgens het model van van der Gaag

A
  1. Intrusies
  2. Afwijkende opmerkelijkheid
  3. DA release
  4. vb dopaminesensitisatie: overmatig prikkelen –> salience (verhoogde betekenis) bij willekeurige prikkels –> intrusies –> kans op psychose
20
Q

Noem 2 eigenschappen van top-down proces van psychose model

A
  1. Poging ervaring te begrijpen + betekenis
  2. Inductief (obv ervaringen) en deductief (obv specifieke gebeurtenissen) redeneren –> actief betekenis + verwachtingen
21
Q

Beschrijf de 7 soorten cognitieve tendens volgens het psychose model

A

Neiging om vreemde ervaringen aan oorzaak buiten zichzelf toe te schrijven.

Soorten riskante denkstijlen:

  1. Covariatie tendens: toevalligheden als causaal interpeteren
  2. Confirmatie tendens:
  3. Dataverzameling
  4. Bronmonitoring: etiketteren van emntale inhoud gaat mis
  5. Metacognitieve
  6. Mimische affectherkenning
  7. Theory of mind. Vormen van een beeld van gedachten, motieven en gevoelens van anderen.
22
Q

Noem 6 soorten consolidatie volgens model van psychose

A
  1. Selectieve aandacht
  2. Vermijdingsgedrag
  3. Overalgemeen geheugen: details moeilijk herinneren
  4. Geheugentendens in expliciet geheugen
  5. Metacognitieve tendens: onderschatting eigen vermogen zich te concentreren, sociaal te involveren, ergens te kunnen. van genieten. intiatiefloosheid
  6. Zelfstigmatisering: niet meer met anderen overleggen. uit angst afgewezen of gek bevonden te worden
23
Q

Noem 3 doelen van diagnostiek bij psychoses

A
  1. Categorale diagnostiek: vaststellen stoornis zelf.
  2. Aanvullende: specifiek op beoogde behandeling (bv lichamelijke screening of vaststellen gedachtepatronen - CGT, communicatiepatronen - gesinsinterventie)
  3. tbv effectmeting en bijwerkingen behandeling (bv metaboolsyndroom)
24
Q

Hoe wordt een psychotische stoornis vastgesteld?

A
  1. Stadium vaststellen
  2. Behandelaanpak
  3. Geen biomarkers –> zelfrapportage, observatie, informatie van anderen
  4. Praktijk: psychiatrisch onderzoek (DSM-5 symptoomdimensies uitvragen/observeren)
  5. Indicatie over cogn beperkingen en evt neuropsychologisch onderzoek
25
Q

Welke 3 soorten onderzoeksinstrumenten ken je voor schizofrene stoornissen?

A
  1. CASH, SCAN, SCID: onderscheidend verschillende psychotische aandoeningen
  2. PANNS: psychotische klachten meten + gerelateerde psychische klachten
  3. BPRS: algemene niveaus psychopathologie meten
26
Q

Noem 4 kenmerken van neuropsychologisch onderzoek bij psychotische stoornissen

A
  1. Mentale vermogens (cogn functies/capaciteiten) meten dmv tests (bv aandacht volhouden, snelheid informatieverwerking, onthouden woorden, oplossen ruimtelijke puzzel)
  2. Niet mogelijk schizofrenie diagnose stellen obv neuropsychologische tests
  3. Doel: sterke en zwakke punten vaststellen voor behandel- en rehabilitatietraject
  4. Groepsniveau: wel cognitieve domeinen schizofrenie en andere psychotische stoornissen (bv stoornissen in verbaal geheugen en executieve functies)
27
Q

Om welke 2 redenen is neuropsychologisch onderzoek niet geschikt om diagnose schizofrenie te stellen?

A
  1. Cognitieve functiestoornissen tellen officieel niet mee bij stellen van diagnose
  2. Geen specifiek cognitief profiel voor psychotische stoornissen: testprestaties op individueel niveau kunnen zeer uitlopend zijn
28
Q

Hoe wordt ultrahoog risico (UHR) vastgesteld?

A
  1. Grondige kennis psychotische klachten nodig
  2. Onderscheid nodig niet risicovolle psychoseachtige ervaringen en psychotische klachten en bestaande psychotische stoornis
  3. Traject: screening (16-item ervaringslijst) –> CAARMS.
29
Q

Welke 4 schalen kent de CAARMS?

A

Comprehensive Assessment of At Risk Mental Care. Subklinische psychotische symptomen meten.

  1. Ongewone gedachte-inhoud
  2. Niet-bizarre ideeën (achterdocht)
  3. Waarnemingsstoornissen
  4. Gedesorganiseerde spraak

verder: negatieve symptomen, cogn. veranderingen, emotionele verstoring, gedragsveranderingen, motorische veranderingen, algemene psychopathologie

30
Q

Welke 7 interventies bestaan voor schizofrene stoornissen?

A

Multidisciplinaire richtlijn schizofrenie

  1. Psycho-educatie
  2. Farmacotherapie
  3. Verpleegkundige zorg
  4. CGT
  5. Gezinsinterventies

(preventie)

31
Q

Welke 4 secundaire gevolgen kan een psychotische stoornis hebben?

A
  1. Verlies belangrijke rollen in het leven
  2. Verlies vriendschappen, familieleden op afstand
  3. Uitval school, werk, woning
  4. Behandeling symptomen =/ automatisch herstel van maatschappelijke rollen
32
Q

Noem 6 kenmerken van rehabilitatie bij schizofrene stoornis

A
  1. Participeren in samenleving als uitgangspunt
  2. Lotsverbetering en emancipatie van mensen met psychisch ebeperkingen
  3. Ondersteunen bij het kiezen, krijgen en behouden van gewenste sociale rollen, doelen verwezelijken
  4. Systematische, gestructutreerde wijze inzetten (vb IRB)
  5. Specifieke interventies
  6. Huisvestingsprogramma’s voor dakloze nodig
33
Q

Noem 8 kenmerken van het multidisciplinaire richtlijn schizofrenie, Van Alphen 2012

A
  1. Overzicht effectstudies adviezen over nuttige behandelingen bij schizofrenie
  2. Vervolgstadia, niet gericht op voorstadia
  3. 5 belangrijkste behandelingen
  4. ERvaringsdeskundigen
  5. Geen steunende psychotherapie, copingtherapie, psychoanalytische therapie of cognitieve remediatie
  6. Comorbide stoonissen –> psychologische evidence-based behandelingen aanbieden
34
Q

Noem 3 manieren hoe psycho-educatie kan helpen bij schizofrenie

A
  1. Doel: clienten + familieleden informeren over stoornis, klachten, behandeling
  2. Geen duidelijke gezondheidszwinst; zinvol voor gezinsleden; gunster beloop bij patient
  3. Veel patienten geen ziektebesef + verzetten hulp nodig te hebben
35
Q

Hoe helpt farmacotherapie bij schizofrenie?

A
  1. Antipsychotische medicatie bijna altijd voorgeschreven. doel: pos symp verminderen
  2. Algemeen effect: redelijk (tov placebo)
  3. Na episode: onderhoudsdosering (terugval voorkomen), na half jaar afbouwen
  4. Na 1e episode 2jaar onderhoudsdosering, na 2e episode 5 jaar. Clienten stoppen vaak eerder
36
Q

Noem 4 manieren hoe verpleegkundige zorg kan helpen bij schizofrenie

A
  1. Lichamelijke screening (bijwerkingen medicatie)
  2. Signaleringsplan
  3. Crisisplan
  4. Leefstijladviezen + algemene ondersteuning activiteiten
37
Q

Welke preventie maatregelen helpen bij schizofrenie?

A
  1. Vroege interventie kan kans op psychotische stoornis met 50% verminderen
  2. Antipsychotische medicatie niet bij UHR (bijwerkingen) –> CGT + specifieke handleidingen (leefstijladviezen, oefeningen)
38
Q

Hoe effectief is CGT bij de verschillende psychotische stoornissen?

A

Bij. alle psychosevarianten is CGT zinvol en geindiceerd.

Doel: wijzigen van disfunctionele interpretaties, angstige verwachtingen + doorbreken klachten vermijndings- en veiligheidsgedrag

39
Q

Welke nieuwe ontwikkelingen zijn voor CGT?

A
  1. CGT voor insomnia –> paranoia verminderen
  2. CGT voor piekeren en rumineren –> parnoia verminderen
  3. CGT voor psychosen met digitale hulpmiddelen
  4. CGT voor nega symptomen en psychotische demoralisatie
40
Q

Uit welke 4 factoren bestaat het biopsychische model waar CGT voor schizofrenie op is gebaseerd?

A
  1. neurobiologische processen
  2. cogn betekenisverlening
  3. cogn tendenzen
  4. bestendigende processen

Dopaminesensitisatie ten grondslag aan perceptuele aberraties is uitgangspunt

41
Q

Wat zijn perceptuele aberraties?

A
  1. Hallucinaties, betrekkingsideeën, verminderde eigenheidservaring van de gedachte en handelingen, verhoogde mate toekenning van belang en betekenis aan triviale gebeurtenissen
  2. Gevolg van gesentitiseerd DA systeem
  3. Stoornis als: affectief sterk en instabiel reageren, foutieve redeneringen, verontrustende conclusies.
  4. Aberraties te veel aandacht –> minder functioneren –> psychose. Instandhouding door piekeren en selectieve aandacht.
42
Q

Noem 5 kenmerken van gezinsinterventies bij schizofrenie

A
  1. Probleemoplossen, communicatie, terugvalpreventie, psycho-educatie
  2. –> verminderen terugval
  3. Rolveranderingen familie en mantelzorgers na 1e symptomen psychose –> Nadelige effecten op
    zorgen + psychotisch gezinslid
  4. Expressed motion: hoog –> 2.5x meer terugval
  5. 3 voorspellende onderdelen
  6. Gezinsinterventies weinig toegepast, wss door training/houding hulpverleners, organisatorisch en onwil gezinsleden/client
43
Q

Welk 5 type wanen onderscheidt de DSM-5?

A
  1. Eromane: dat iemand anders verliefd is op betrokkene),
  2. Jaloerse type: dat huwelijkspartner of geliefde ontrouw is
  3. Somatische type: waan met betrekking tot lichamelijke functies of sensaties
  4. Gemengde type: hierbij staat niet één enkel waanthema op de voorgrond
  5. Ongespecificeerde: zoals betrekkingswanen zonder een achtervolgings- of grootheidscomponent.