H19 Genderdysforie, parafiele stoornissen en seksuele disfuncties Flashcards

1
Q

Hoe worden seksuele stoornissen benaderd in de pyschiatrie?

A

Als biologische vs psychologische stoornis; distress –> seksuele stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe luidt de DSM-5 classificatie van seksuele stoornissen?

A

Niet onomstreden of zonder problemen (sommige problemen niet aan bod want niet geclassificeerd als psychiatrische stoornis, vb seksueel geweld, hyperseksualiteit en seksverslaving)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het verschil tussen hyperseksualiteit en seksverslaving?

A

Hyperseksualiteit: Hoog frequent seksueel gedrag, niet stuurbaar, ondanks aversieve beleving negatieve effecten op welbevinden en lichamelijke gezondheid

Seksverslaving: Herhalend gedragspatroon waarin omgang met seks tot overwegend negatieve consequenties leidt, zonder dat de betrokkene dit kan bijsturen terwijl hij/zij dat wel graag wil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is genderfysforie?

A
  1. Lijdensdruk door incongruente ervaring tussen de ervaren of geuite gender vs toegewezen gender
  2. Sterk verlangen eigen geslachtskenmerken niet te hebben
  3. Sterk verlangen geslachtskenmerken van het andere gender
  4. Sterk verlangen het andere gender te zijn
  5. Sterk verlangen om als het andere gender te worden behandeld
  6. Nadrukkelijke overtuiging te ervaren wat de andere gender ervaart

> / 6 mnd, min 2 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is gender?

A
  1. Psychische, sociale en juridische aspecten van het man- of vrouw zijn
  2. Genderidentiteit: subjectieve beleving. Fundamenteel onderdeel van de persoonlijkheid, culturele en evolutionaire determinanten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe verschillen de evolutionaire paringsstrategieën van mannen en vrouwen?

A

Mannen: minder seksueel selectief –> bevorderen genetische reproductieve succes

vrouwen: selectief –> beperkt aantal x zwanger kunnen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is transseksualiteit?

A
  1. Personen met genderdysforie die het gevoel hebben anatomisch tot het verkeerde geslacht te behoren + wens zo volledig mogelijk andere geslacht te zijn –> medische behandeling
  2. Transgenderisme
  3. Genderrolgedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is transgenderisme?

A

Alle vormen van incongruentie tussen feitelijke sekse of toegewezen gender en de gewenste gender of sekse, zonder dat dit per se ervaren wordt als probleem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de prevalentie van transseksualiteit?

A

man –> vrouw 1 op 11 900
vrouw –> man 1 op 30 400

Ratioverschil afgenomen van 3.5 op 1 (60s) naar 2 op 1 (‘90s); reden onbekend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe uit genderdysforie zich in de kindertijd?

A
  1. Genderidentiteit ligt eerder dan 18-30 maanden vast (zoals eerst werd aangenomen)
  2. Kenmerkende gedragingen
    vb: uitspraken, kleden, bewondering, nabootsing, voorkeur vrienden, motoriek van meisjes; afkeer seksuele anatomie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe ontwikkelt genderidentiteit zich?

A
  1. (leren) onderscheiden van mannelijke en vrouwelijk kenmerken, zoals gezicht en stem
  2. (leren) benoemen en ervaren van zichzelf als man of vrouw, ca 2 jr
  3. zich steeds meer gedragen als vrouw of man
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe uit genderdysforie zich in de adolescentie of volwassenheid?

A

Wensen tav geslachtsaanpassing
1. Niet iedereen
2. Shemales
3. Eunuchen
4. Sommige vrouwen alleen borsten verwijderen, penis behouden om sociaal als man te kunnen leven

Verdwijnt in 75% van kinderen na puberteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een shemale?

A

biologische mannen die borsten wensen met behoud penis en teelballen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Eunuchen

A

Biologische mannen die penis en scrotum willen verwijderen, zonder vagina

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe ontstaat genderdysforie?

A
  1. Biologsich: Intersekseconditie,
  2. Psychologische visie: verstoring van de relatie met (en tussen) beide ouders in vroege jeugd –> angst –> identificeren met ouder van andere geslacht
  3. Early vs late onset (hypothese lawrence, autogynefilie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is autogynefilie?

A
  1. Seksuele opwindende voorstelling van een man van zichzelf als vrouw
  2. Deze parafiele voorstelling zou getransformeerd worden tot stabiele wens een vrouw te zijn - hypothese Lawrence
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe wordt genderdysforie behandeld?

A
  1. Initieel: psychotherapie. Geen bewijs effectiviteit
  2. Nu: geslachtsaanpassende hormonale en chirurgische behandelingen. Effectief + recht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Benoem 4 fasen van het behandeltraject van genderdysforie

A
  1. Diagnose (genderdysforie of andere persoonlijke, sociale of psychiatrische problemen)
  2. Behandeladvies (maatwerk)
  3. Real-life-experience: sociale rol van gewenste gender vervullen
  4. Psychologische begeleiding + hormonale geslachtsaapassende behandeling –> secundaire geslachtskenmerken; 12 mnd. Sociale transitiefase

vrouw –> man: androgenen (vermannelijkende hormonen)
man –> vrouw: andorgeendeprivatie (ontmannelijkende) + oestrogenen

Adolescenten: >/ 16 jr. Daarvoor puberteitsremmers

Diagnose en real-life experience langere duur als: patient jonger, diagnostiek ingewikkeld (bv psychopathologie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de gevolgen van geslachtsaanpassende behandeling?

A
  1. Daling genderdysforie + toename psychisch welbevinden (vanaf eerste stappen)
  2. Latere effecten gezondheid onduidelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe is de wet veranderd omtrent genderdysforie in Nederland?

A
  1. Legale seksewijziging mogelijk met vruchtbaarheid, vanaf 16jr
  2. –> meer mogelijkheden voor mensen met genderdysforie om stil te staan bij en vorm te geven aan eventuele kinderwens
  3. Wet van 1985: seksewijziging onmogelijk zonder onvruchtbaar te zijn in de sekse van de geboorte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is parafilie?

A

Intense en aanhoudende seksuele interesse die afwijkt van seksuele belangstelling voor genitale stimulatie of het voorspel van fenotypsiche normale, lichamelijk volgroeide en instemmende menselijke partners

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Noem 3 kenmerken van parafiele stoornis

A
  1. Lijdensdruk/beperkingen of bevrediging geeft persoonlijke schade of risico’s voor anderen
  2. Aanwezigheid parafilie noodzakelijk, maar geen voldoende voorwaarde voor parafiele stoornis
  3. Als: seksuele drang, fantasieën of handelingen > 6 mnd terugkeren (= verschil experimenteergedrag)
  4. In gereguleerde omgeving (vb gevangenis)
  5. Volledig in remissie: afwezig 5 jr in niet-gereguleerde omgeving; nvt op pedofiele stoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Noem 8 soorten parafiele stoornissen

A
  1. Voyeurismestoornis
  2. Exhibitionismestoornis
  3. Frotteurismestoornis
  4. Seksueel-masochismestoornis
  5. Seksueel-sadismestoornis
  6. Pedofiele stoornis
  7. Fetisjismestoornis
  8. Transvestiestoornis
  9. Andere gespecificeerde paraiele stoornis
  10. Ongespecificeerde parafiele stoornis

(9+10 niet verder besproken in boek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke theorieën bestaan over parafiele stoornissen?

A
  1. Psychoanalytische
  2. Leertheoretische
  3. Money’s theorie van het liefdesschema
  4. Biologische
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke behandeling bestaat voor parafiele stoornissen?

A
  1. CGT incl terugvalpreventieprogramma. Doel: afname ongewenste gedrag + aanleren gewenste (seksuele) gedrag; aanleren sociale en seksuele vaardigheden (vb contacten leggen, initiatieven nemen, communiceren over gevoelens, controle over parafiele seksuele opwinding).
  2. Terugvalpreventie/Interventieprogramma’s. Weinig effectief. + hormonale interventie (andorgeendeprivatietherapie) en farmaca (SSRIs)
  3. Accepterende behandelingen. Van parafilie als egosyntoon. Integreren in persoonlijke en sociale identiteit, prosociaal vormgeven; verhogen weerbaarheid tegen stigmatisatie en discriminatie
26
Q

Noem 2 redenen om mensen te behandelen met parafilie

A
  1. Lijden onder het verlangen, de fantasieën, drang en de activiteiten
  2. Conflict met anderen
27
Q

Wat weet je over de prevalentie en ontwikkeling van parafilieën?

A
  1. 2-5% voor de meesten. Parafiele fantasieën man 62% vrouw 52%
  2. Meeste mensen met parafilie geen behoefte aan hulpverlening
  3. Ontwikkeling: adolescentie en neemt af met de leeftijd
28
Q

Noem 6 kenmerken van exhibitionismestoornis

A
  1. Prevalentie 2-4%.
  2. Geslachtsdeel tonen aan vreemden + fantasie daarover (meestal mannen); soms ook mastuberen. Lijdensdruk OF grensoverschrijdend gedrag vertoond >/ 6mnd
  3. Redenen: 1) toeschouwer choqueren 2) hoop seksuele opwinding toeschouwer
  4. Psychiatrische en forensische aandacht hiervoor klein. Niet ernstig beschouwd?
  5. 5-10% ‘hands-on’ seksueel grensoverschrijdend gedrag
  6. Negatieve effecten op toeschouwers
29
Q

Noem 4 kenmerken van frotteurismestoornis

A
  1. 30% bij volwassen mannen
  2. Seksuele opwinding bij aanraking persoon die daar niet mee instemt (bv trein) of terugkerende fantasieën over, herhaaldelijk. Lijdensdruk OF grensoverschrijdend gedrag. >/ 6 mnd
  3. Vooral de aanraking is opwindend (niet de drang)
  4. Onset adolescentie, neemt af met leeftijd (wss)
30
Q

Noem 7 kenmerken van seksueel-masochismestoornis

A
  1. 10.7% mannen 9.1% vrouwen
  2. Seksueel opgewonden raken van (fantasieën over) vernedering, geslagen, vastgebonden of andere vormen van lijden. Herhaaldelijk. Lijdensdruk of functiebeperking. >/ 6 mnd
  3. Attributen
  4. Asfyxiofilie
  5. Onset ~ 19.3 jaar
31
Q

Wat is asfyxiofilie?

A
  1. Seksueel opgewonden worden door het beperken van de eigen ademhaling.
  2. –> niet-beoogde dood door onvoldoende functionerende veiligheidsmaatregelen (soms, onbekend)
32
Q

Noem 7 kenmerken van seksueel-sadismestoornis

A
  1. <2%
  2. Opwinding bij psychologisch of lichamelijk lijden van anderen. Oa vernederen, slaan, vastbinden, pijnigen. Herhaaldelijk, fantasieën, beperkingen OF grensoverschrijdend >/ 6 mnd
  3. Verschil tussen uitvoeren met (on)/vrijwillige partner of ondergaan
  4. Onset ~19.4 jaar
  5. Gevaar: Vooral als comorbide met antisociale-persoonlijkheidsstoornis of hoge psychopathie, vb seksuele lustmoordenaars
33
Q

Noem 8 kenmerken van pedofiele stoornis

A
  1. 3-5% bij mannen
  2. Typen: exclusief (uitsluitend kids) en niet-exclusief (ook volwassenen)
  3. Volwassene (>=16jr) die seksueel opwindende handelingen of fantasieën heeft of verricht met een prepuberaal kind (<13jr), herhaaldelijk, lijdensdruk OF gehandeld. >= 6 mnd
  4. Leeftijdsverschil. >5 jr
  5. Uitzondering: oudere adolescent met vaste seksuele relatie van kind van 12 of 13 jr
  6. Classificatie lastig bij eerste manifestatie, ivm puberteit, nieuwsgierigheid
  7. Dwang of agressie niet noodzakelijk
  8. Verschil seksuele aantrekking en seksueel gedrag kind. Factoren actief verzet tegen pedofiele seksuele aantrekking en geen pedofiel seksueel gedrag onbekend
34
Q

Noem 5 kenmerken van fetisjismestoornis

A
  1. Prevalentie onbekend
  2. Opwinding door niet-levende voorwerpen of materialen (fetisjen). Dragen, strelen, ruiken. Masturbatie of met partner. Aanhoudend, lijdensdruk of functiebeperking, crossdressing. >= 6 mnd
  3. DSM-5 tov andere DSM: partialisme: exclusieve seksuele gerichtheid op een lichaamsdeel als fetisj
  4. Onset puberteit, soms eerder
35
Q

Noem 7 kenmerken van transvestiestoornis

A
  1. Mannen 3%, vrouwen <3%, onbekend
  2. Seksuele aantrekking tot, verlangen naar of opwinding bij crossdressing. Lijdensdruk of functiebeperking. Kenmerken en fantasieën/druk/handeling >= 6mnd
  3. Samen met fetisjisme en autogynefilie
  4. Vanaf kindertijd, in adolescentie geseksualiseerd kan
  5. Heterogene groep. Tussen fetisjisten en genderdysforie
  6. Spectrum incidenteel tot regelmaat
  7. Verdwijnt soms spontaan met leeftijd
36
Q

Noem 2 kenmerken van psychoanalytische theorieën over parafilie

A
  1. Symptoom van problematisch verlopen vroegkinderlijke ontwikkeling
  2. Toenemende aandacht voor integreren van neurobiologische facetten van seksualiteit en hechting en rol lustbeleving in etiologie van parafilieën
37
Q

Welke 3 facetten staan centraal in de multifactoriële modellen van leertheoretische opvattingen over parafilie?

A
  1. Associatie van een object met seksuele opwinding, vooral orgasme; onset in puberteit; conditionering mn bij masturbatie
  2. Aan/afwezigheid sociale sanctionering –> sociaal geproblematiseerd of niet. Niet negatief –> herhaald gedrag, versterkt dmv belonende (masturbatie)orgasmen. Wel negatief en besproken –> alternatieve normale leerervaringen + kans op verdwijning
  3. Opnemen parafilie in identiteit –> moeilijker te problematiseren (door belangrijkere plaats in identiteit betrokkene)

Neurobiologische aspecten geintergeerd in modellen (oa dopamine)

38
Q

Noem 5 kenmerken van Money’s theorie van het liefdesschema

A
  1. 3 fasen in seksueele paarvorming (proceptief/voorbereiding, acceptief/feitelijk, conceptief/reproductie)
  2. Basis seksueel gedrag op jonge leeftijd gelegd
  3. Lovemap: ontwikkeld 5-10e jaar –> mentale blauwdruk ideale liefdespatner en ideale scenario van seksueel-erotische repressie, seksueel misbruik
  4. ‘Oneigelijke’ elementen in liefdesschema (voor repressie, misbruk, etc) –> object van seksuele verlangen geen ‘normaal’ persoon
  5. Als biologische puberteit het beschadigde liefdesschema seksualiseert –> parafilie
39
Q

Noem 2 kenmerken van biologische theorieën van parafilie

A
  1. Ontregeling hercencircuits die ‘normale’ seksualiteit regelen: balans DA, 5-HT, norepinefrine verstoord
  2. Pedofielen: lagere intelligentie, linkshandig, schedeltrauma’s voor 30e
40
Q

Noem 4 soorten seksuele disfunctie

A
  1. Levenslang
  2. Verworven. Na periode van niet-verstoord functioneren
  3. Gegeneraliseerd
  4. Situationeel
41
Q

Noem 3 kenmerken van seksuele disfunctie

A
  1. Heterogene groep
  2. Gemeenschappelijk kenmerk: problemen vermogen om seksueel te reageren of seksueel genot te ervaren
  3. Klinisch significant als: Onwelzijn of relatieproblemen
  4. Problemen: vraag of partners bij elkaar willen blijven –> sterkere relationele aanpak nodig
  5. Diagnose: als klachten ‘ondanks adequate seksuele stimulatie’.
42
Q

Wat is het incentive-motivation model?

A

Motivatie hangt sterk samen (verwachte) uitkomst verachte vrijen (incentive, bv lust, intimiteit, plezier van partner

43
Q

Welke theoretisch model hanteert de DSM-5 voor de indeling van de seksuele disfuncties en wat zijn de gevolgen daarvan voor de verschillende indelingen van de seksuele disfuncties bij vrouwen en mannen?

A

DSM-5: Seksuele-responscyclus van mannen en vrouwen verschillen: verlangen en opwinding in 1e fase cyclus.

Mannen: aparte fase –> aparte seksuele disfuncties
Vrouwen: samen in diagnostische categorie –> seksuele interesse-/ opwindingsstoornis

44
Q

Noem 2 manieren hoe problemen bij seksuele responscyclus zich uiten

A
  1. Meestal in fasen van verlangen, opwinding en orgasme
  2. Ontevredenheid met vrijen: nagaan intimiteit, communicatie en relationele context
45
Q

Noem 5 kenmerken van seksuele interessse-/opwindingsstoornis bij de vrouw

A
  1. 12-22%
  2. Minder/geen zin in seksuele handelingen/initiatief nemen/opwinding/fantasieën/plezier ervaren/sensaties.
  3. Globaal of situationeel (vb: wel willen masturberen, maar geen zin hebben om met eigen partner te vrijen)
  4. Geen seksuele opwindingsrespons
  5. Diagnose: lastig; afh verschillen tussen partners over frequentie van het vrijen. Relationele problemen
46
Q

Noem 3 kenmerken van hypoactief-seksueelverlangenstoornis bij de man

A
  1. Prevalentie?
  2. Afwezigheid gebrek aan seksuele, erotische gedachten, fantasieën en verlangens seks. >= 6 mnd
  3. Vergelijkbaar verminderd seksueel verlangen bij de vrouw. Verschil DSM-5: Smallere set van diagnostische criteria bij de man, om scheiding ‘erectiestoornis’
  4. ‘geen zin’ vaak effect van eerdere opwindings-/erectie- of orgasmestoornis
47
Q

Noem 3 kenmerken van erectiestoornis

A
  1. 8%, 60-70 jr 40-50%
  2. Onvermogen erectie bereiken/volhouden, terugkerend, bij aanhoudende stimulatie. >= 6 mnd in 75-100% van seksuele activiteit
  3. Soms helemaal geen erectie
  4. Correlatie angst, somberheid, negatief zelfbeeld
48
Q

Noem 4 kenmerken van orgasmestoornis vrouw/vertraagde ejaculatie bij de man

A
  1. Diagnose: herhaaldelijk/altijd uitblijven/vertragen na normale seksuele opwindingsfase
  2. Mannen: 1%, bij coïtus, niet bij masturbatie. >50jr klachten toename. >=6mnd in 75-100% seksuele activiteit
  3. Vrouwen: 11%, vertraagd/uitblijven OF duidelijk minder intens orgasme. Niet bij clitoraal orgasme. >=6 mnd in 75-100%Moeilijke diagnose doordat vrouwen in het algemeen minder vaak orgasmeren. Diagnose als psychologishce remmingen klaarkomen verhinderen (vb sterke angst controleverlies).
49
Q

Noem 4 kenmerken van voortijdige ejaculatie

A
  1. 10%
  2. Ejaculatie <1 min na penetratie en voordat gewenst. Herhaaldelijk. >= 6 mnd 75-100%.
  3. Partners vinden het onplezierig
  4. Leeftijd, nieuwheid seksuele partner/situatie, frequentie seksuele activiteit, gewenste tijdstip klaarkomen
50
Q

Noem 3 kenmerken van vaginistische verschijnselen

A
  1. 1-5%
  2. Spieren rond ingang vagina/bekkenbodem (onbewust) aangespannen –> gemeenschap moeilijker/verhindert. Ook niet-coïtale aanraking trigger
  3. Effect op gynaecologisch onderzoek of tampon inbrengen
  4. Jonge vrouwen zoeken vaker hulp
51
Q

Hoe werden genitopelviene pijn/penetratiestoornis in eerdere versies van de DSM genoemd?

A

Twee aparte seksuele-pijnstoornissen: vaginisme en dyspareunie

52
Q

Noem 6 kenmerken van dyspareunie

A
  1. Vrouwen 5%, piek 25-30 jaar en rond 50 jaar
  2. Pijn in geslachtsdelen na gemeenschap
  3. Diagnose: soms niet gesteld door gebrek aan vochtigheid agv onvoldoende opwinding of somatische aandoening
  4. Combi pijnklachten en seksuele functiestoornissen samen; causatie lastig (opwinding of lubricatie problemen/); behandeling meerdimensionaal
  5. Diepe dyspareunie: Pijn in onderbuik. Lichamelijke oorzaken mogelijk
  6. Vulvovaginale pijn: oppervlakkige dyspareunie, bij binnengaan vagina
53
Q

Hoe worden diagnose van seksuele disfuncties gesteld?

A
  1. Diagnose + behandeling vanuit biopsychosociaal paradigma
  2. Info oorzaak uit omstandigheden seksuele disfunctie
  3. Lichamelijke oorzaak uitsluiten lastig –> lichamelijk onderzoek (psychofysiologisch, hormonaal, urologisch, gynaecologisch, neurologisch)
54
Q

Welke behandeling voor seksuele disfuncties bestaan?

A

Psychologische interventies effectief. Recent ook mindfullness

55
Q

Hoe ontstaat de vicieuze cirkel van angst en bij (bij vrouwen)?

A
  1. Na 1 of meer pijnlijke vrij-ervaringen
  2. Herinnering aan pijn –> cognities over pijnlijkheid seksuele contact –> anticipatieangst –> pijn –> instandhouding seksuele-pijnstoornis
56
Q

Noem 5 nabije/directe oorzaken van seksuele disfuncties

A
  1. Belemmerende factoren die binnen seksuele interactie zelf
  2. Concrete seksuele situatie
  3. Factoren: Gebrek aan kennis, schaamte, preoccupatie seksuele prestatie, onrealistische verwachtingen, negatieve uitkomstverwachtingen, negatief seksueel zelfbeeld/onhandigheid
  4. (ernstige) psychische problemen ten grondslag niet noodzakelijk
  5. Behandeling: voorlichting, communicatietraining, seksuele oefeningen
57
Q

Noem 3 verwijderde/verre oorzaken van seksuele disfuncties

A
  1. Gevolg van psychopathologische ontwikkeling of partnerrelatie-problematiek (bv onverwerkte incestervaring, hechtingsproblematiek, seksuele identiteitsproblematiek)
  2. Onderliggende/verre eerst behandelen, daarna seksuele respons / nabije oorzaak
58
Q

Wat is het verschil tussen parafilie en parafiele stoornis?

A

Stoornis als >= 6 mnd, steeds terugkerend.

Grens niet altijd duidelijk. Empirische aanwijzingen dat vele volwassenen geregeld parafiele fantasieën hebben.

59
Q

Welke seksuele disfuncties onderscheidt de DSM-5 voor vrouwen en mannen?

A
  1. ‘andere specifieke seksuele disfuncties’
  2. Ongespecificeerde seksuele disfunctie
  3. Seksuele disfunctie door middel of medicijn

Vrouwen:
1. Seksuele-interesse/ opwindingsstoornis
2. Orgasmestoornis
3. Genitopelviene pijn-/penetratiestoornis

Mannen:
1. Hypoactief-seksueelverlangenstoornis
2. Erectiestoornis
3. Vertraagde ejaculatie
4. Voortijdige ejaculatie

60
Q

Noem de subtypen van genitopelviene-pijn-/penetratiestoornis

A
  1. In DSM-5 1 categorie: genitopelviene-pijn-/penetratiestoornis.
  2. Vaginistische verschijnselen: aanspanning spieren vagina
  3. Dyspareunie: pijn in geslachtsdelen na gemeenschap.
  4. Oorzaken verwijderde of verre oorzaken.