H15 Somatische-symptoomstoornis en verwante Flashcards

1
Q

Benoem 3 kenmerken van somatisch-symptoomstoornis (SSS)

A
  1. Lichamelijke klachten die betrokkenen beperken 1) veel lijdensdruk 2) dagelijks functioneren sign verstoren, met excessieve en disproportionele gedachten, gevoelens en gedragingen over deze klachten
  2. Continu
  3. Kenmerk is de manier waarop mensen deze klachten ervaren en tonen

> / 6 mnd klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Benoem 4 kenmerken van ziekteangststoornis (voorheen hypochondrie)

A
  1. Preoccupatie met het hebben of krijgen van een ernstige niet-gediagnostiseerde somatische aandoening
  2. Angst en zorg over de eigen gezondheid
  3. Geen lichamelijke klachten (of lage intensiteit) (gevonden door grondig onderzoek)
  4. Excessief gezondheidsgerelateerd gedrag, zoals herhaaldelijk lichaam controleren op tekenen van ziekte, maladaptieve vermijding (ziekenhuizen en doktersbezoek)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Benoem 3 kenmerken van conversiestoornis

A
  1. Een of meer veranderingen in de willekeurige motorische of sensorische functies; –> 1) lijdensdruk 2) beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren
  2. Uit klinisch onderzoek moet blijken dat symptoom incompatibel is met bekende neurologische of andere somatische aandoening
  3. Acute episode: <6 mnd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Benoem 3 kenmerken van psychische factoren die somatische aandoeningen beïnvloeden

A

Psychische of gedragsfactoren hebben ongunstige invloed op
1. ziektebeloop
2. behandeling van de aandoening
3. leiden tot extra gezondheidsrisico’s (vergroot risico op lijdensdruk, overlijden of invaliditeit)
4. andere lichaamsfuncties waardoor symptomen ontstaan of erger worden

Acute ernst, licht: vergroot somatisch risico, zoals therapieontrouw bij antihypertensie behandeling

Acute ernst, zeer ernstig: ernstig en levensbedreigend risico, zoals negeren symptomen hartinfarct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem 3 kenmerken van nagebootste stoornis (pathomimie)

A
  1. Zichzelf ziek presenteren en wendt lichamelijke of geestelijke klachten voor of wekt deze doelbewust op om anderen te misleiden en te overtuigen van zijn ziekte
  2. Duidelijke misleiding, geen beloning
  3. ’ nagebootste stoornis opgedrongen aan iemand anders’: iemand anders als ziek presenteren of verwonden
  4. Als vaker voorgekomen: recidiverende episoden
  5. Vroeger: Münchhausen by proxy (letsel aan anderen) syndroom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke andere somatische-symptoomstoornis of verwachte stoornissen zijn er?

A
  1. Gespecificeerde: Symptomen die kenmerkend zijn voor een van de stoornissen in deze categorie zijn aanwezig zonder volledig te voldoen aan de criteria van die stoornis
  2. Ongespecificeerd: Symptomen veroorzaken significant lijden, maar voldoen niet volledig aan de criteria van een van de stoornissen in deze categorie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de prevalentie van SSS en verwante stoornissen?

A
  1. Onbekend, ~5-7%; hoger voor vrouwen
  2. Ziekteangststoornis: 1.3-10% man-vrouw =
  3. Conversiestoornis: ~5% voor doorverwezen patiënten, vrouwen hoger (2-3x)
  4. Psychische stoornissen die somatische aandoeningen beïnvloeden: onbekend, wss ~ SSS of hoger
  5. Nagebootste stoornis: 1% vd patienten in een ziekenhuis; kenmerkend: vrouw, mid 30, werkzaam in gezondheidszorg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem 4 kenmerken van het beloop van SSS en verwante stoornissen

A
  1. 50-75% verbeterende klachten met de tijd, 10-30% verergeren
  2. Ziekteangststoornis: herstel 33-50%; hogere klachten –> slechter beloop; comorbide angst- of depressie geen effect beloop
  3. Conversiestoornis: gunstiger voor kinderen en adolescenten; acceptatie diagnose gunstig voor beloop; negatief: persoonlijkheidsproblematiek, aanwezigheid comorbide lichamelijke aandoeningen, uitkering
  4. Nagebootste stoornis: periodiek; adolescentie, vaak na opname ziekenhuis voor somatische of psychische aandoening; fataal door zelfgeïnduceerde symptomen of door iatrogene (door medisch handelen) schade
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke oorzaken kennen SSS en verwante stoornissen?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke oorzaken kennen SSS en verwante stoornissen?

A
  1. Psycobiosocio factoren interactie
  2. Psychotrauma vaak, niet altijd
  3. Verband demografische kenmerken: vrouw, ouder, lage opleiding, lage SES
  4. Neuroticisme risicofactor voor hebben van groot aantal lichamelijke klachten; persoonlijkheidsstoornissen vaker bij cliënten met conversiestoornis of nagebootste stoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Over welke stoornissen geeft het model van Looper & Kirmayer (2002) een overzicht van de factoren die een rol spelen bij het ontstaan en voortduren?

A
  1. Somatisch-symptoomstoornis
  2. Ziekteangststoornis
  3. Stoornis van psychische factoren die somatische aandoeningen beïnvloeden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat houdt het model van Looper & Kirmayer (2002) in?

A

Toelichting:

  1. Selectieve aandacht voor wat men in het lichaam voelt kan door lichamelijke ziekten of fysiologische veranderingen en emotionele opwinding opgeroepen worden
  2. Verergering als lichamelijke reacties als gevaarlijk of bedreigend worden geïnterpreteerd en worden toegeschreven aan een lichamelijke ziekte (lichamelijke attributie) –> zorgen over gezondheid, catastrofale gedachten en demoralisering
  3. Aanhoudende negatieve gedachten liggen ten grondslag aan het op zoek gaan naar geruststelling bij de directe omgeving
  4. Ziekteproces: vermijding situaties waarin klachten optreden of ernst toeneemt; lichamelijke conditie verslechtert –> sociaal isolement
  5. Sociale reactie kan patroon versterken of herstel bevorderen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem 4 kenmerken van verklaringsmodel van conversiestoornis

A
  1. Conflicten of andere stressveroorzakende factoren hangen samen met het begin van het verergeren van de symptomen of uitvalsverschijnselen
  2. Stressvolle ervaringen en herinneringen in onbewuste vio motorische en sensorische functies
  3. Dissociatie van expliciete (bewuste) en impliciete (onbewuste) perceptie en motoriek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is bekend over oorzaken van nagebootste stoornis?

A

Weinig want cliënten praten bijna nooit over hun beweegredenen en onttrekken zich bij een diagnose vaak aan psychiatrische hulp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Op welke 2 manieren worden diagnoses gesteld?

A
  1. Klachtenanamnese
  2. Zelfbeoordelingsvragenlijsten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Benoem de 5 dimensies van klachtenanamnese

A
  1. Somatische (klacht + symptomen)
  2. Cognitieve (oorzaak + automatische gedachten)
  3. Emotionele (wat doet klacht met iemand)
  4. Gedrags (wat doet iemand bij klachten)
  5. Sociale (hoe reageert omgeving op klachten)
17
Q

Welke mogelijke vervolgstappen zijn er na de klachtenanamnese?

A
  1. Additioneel gericht lichaamsonderzoek
  2. (comorbide) psychiatrische stoornissen uitvragen
  3. Zelfbeoordelingsvragenlijsten gebruiken
  4. Hypothese formuleren over de factoren die de klachten mogelijk in stand houden en/of verergeren
18
Q

Welke zelfbeoordelingsvragenlijsten worden gebruikt bij SSS en verwante stoornissen?

A
  1. Visuele analoge schaal
  2. Pijn (McGill Pain Questionnaire);
    vermoeidheid (CIS, multidimensionale vermoeidheidsvragenlijst, verkorte vermoeidheidsvragenlisjt);
    angst voor ziekte (whiteley index, illness attitude scale);
    psychische en lichamelijke klachten (SCL-90);
    angst en depressie (HADS);
    manier waarop clienten met problemen omgaan (Utrechtse coping lijst, UCL)
19
Q

Welke comorbiditeit komt voor?

A
  1. Angst- en depressieve stoornissen. Beide behandeling nodig. Onderscheid soms moeilijk; paniekstoornis –> acute episoden; SSS –> aanhoudende symptomen
  2. Somatische aandoeningen. –> ernstige beperkingen
20
Q

Wat is het onderscheid tussen SSS en verwachte stoornissen?

A
  1. SSS: duidelijke lichamelijke symptomen; nadruk op lijdensdruk die door specifieke klachten wordt veroorzaakt
  2. Ziekteangststoornis: geen of minimale lichamelijke klachten
  3. Conversiestoornis: nadruk op functieverlies (bv ledematen)
  4. Nagebootste stoornis: doelbewust voorwenden van symptomen zonder persoonlijk gewin
  5. Stimuleren van ziekte: doel is beloning krijgen (bv geld)
21
Q

Benoem 3 problemen bij de behandeling van SSS en verwante stoornissen

A
  1. Lijdensdruk hoog + grote beperkingen. Clienten dringen aan op doorverwijzing specialist. Somatische behandeling biedt geen oplossing voor het probleem
  2. Probleem doorverwijzen naar psycholoog/psychiater: clienten voelen onvoldoende erkenning van hun lichamelijke klachten, niet serieus genoemn
  3. Binnen GGZ weinig ervaring behandeling clientne met lichamelijke klachten
22
Q

Welke oplossingen bestaan voor de problemen bij behandeling?

A
  1. Cliënt nogmaals doorverwijzen medisch specialist
  2. Iatrogene schade beperken dmv casemanager. Effectief voor terugdringen medische consumptie, geen effect op lijdensdruk
23
Q

Waar bestaat psychische behandeling uit?

A
  1. Gepresenteerd als: Beter leren omgaan met lichamelijke klachten
  2. Maakt het makkelijker om client te motiveren voor psychologische behandeling
  3. Acceptatie psychologische behandeling vergroten door in medische setting of nauwe samenwerking met betrokken artsen
24
Q

Waar bestaat CGT uit?

A
  1. Effectiever dan geen behandeling, ook 3e generatie CGT effectief
  2. –> reductie lich sympt + afname dagelijkse beperkingen + angst/depressie
  3. E-health-CGT effectief
  4. Met clienten en evt sociale omgeving bespreken waardoor klachten persisteren en wat daaraan gedaan kan worden. Cognitieve, gedragsmatige, emotionele en sociale factoren formuleren agv lichamelijke klacht en niet als oorzaak
25
Q

Welke behandelingen bestaan voor SSS en ziekteangststoornis?

A
  1. Ontspanningsoefeningen
  2. Aandachtstraining. Mindfullness-based training.
  3. Cognitieve interventies
  4. Exposure en responspreventie. Circulair model van ziekteangst
  5. Exposure en graded activity
  6. Systeeminterventies
26
Q

Wat is responspreventie?

A

Client mag geen angstreducerend gedrag (veiligheidsgedrag) uitvoeren, zoals geruststelling zoeken en controleren

27
Q

Wat is graded activity?

A
  1. Behandeling die gericht is op de stapsgewijze toename van het niveau van functioneren van de client in activiteiten en participatie; belasting wordt langzaam opgevoerd.
  2. Veel toegepast als de angst niet meer zo prominent aanwezig is, maar de fysieke conditie wel duidelijk is afgenomen als gevolg van de lichamelijke klachten.
28
Q

Welke farmacologische behandelingen zijn er?

A
  1. Antidepressiva ivm CGT effectief bij chronische pijn, fibromyalgie (reuma) en ziekteangststoornis
  2. Tricyclische antidepressiva en SSRI’s bij SSS met angstige gedachten rond ernstige ziekte en ziekte-angststoornissen
  3. Bij fibromyalgie: tricyclische antidepressiva, serotonine, SNRI’s of Pregabalin (anti-epilepticum)
29
Q

Welke behandeling bestaat voor nagebootste stoornis?

A
  1. Direct confronteren met eigen gedrag niet effectief
  2. Effectiever: 1) belang winst ‘ziektegedrag’ achterhalen; 2) negatieve gevolgen van dit gedrag bespreken 3) samen op zoek naar nagestreefde beloning via een meer gezonde weg
  3. Van belang dat client zonder gezichtsverlies klachten kan opgeven
30
Q

Welke behandeling bestaat voor conversiestoornis?

A
  1. Vroegtijdige herkenning en behandeling –> betere reseultaten; kans op spontaan herstel neemt na 1-2mnd afl kans op onnodig medisch onderzoek neemt toe
  2. Poliklinische behandeling met hyponose of suggestieve therapie
  3. Gedragstherapeutische behandeling die gericht is op stap voor stap weer opbouwen van de veranderde of verloren gegane lichamelijke functie
  4. Voor clienten met langdurige symptomen kan een combinatie van lichamelijke revalidatie met psychologische interventies tot goed resultaten leiden
31
Q

Hoe kunnen systeeminterventies helpen?

A
  1. Als clienten veel parten over hun klachten/geruststelling zoeken in de naaste omgeving
  2. Directe omgeving betrekken; afspreken dat client minder communiceert over de ervaren last van de symptomen
  3. Spanning en angst dat een catastrofe zal plaatsvinden neemt vaak eert toe en zal zakken naarmate de catastrofe echt uitblijft; client leert wennen aan bepaalde mate van onzekerheid
32
Q

Wat houdt het vreesvermijdingsmodel in?

A

Circulair model voor chronische pijn. Schema

33
Q

Beschrijf het circulaire ziekteangstmodel van Salkovskis

A
34
Q

Waarom zijn de behandelingen voor SSS, ziekteangststoornis en de stoornis psychische factoren die somatische aandoeningen beïnvloeden minder geschikt voor mensen met nagebootste stoornis?

A

Patienten met nagebootste stoornis hebben geen inzicht in eigen problematiek, en daar gaat behandeling van bovengenoemde stoornissen wel van uit