H17 Eetstoornissen Flashcards

1
Q

Welke stoornissen vallen onder de categorie voedings- en eetstoornissen?

A
  1. Anorexia nervosa
  2. Boulimia nervosa
  3. Eetbuistoornis
  4. Overige eet- en voedingseetstoornissen (e.g. purgeerstoornis en nachtelijke eetsyndroom)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke voedingsstoornissen vallen buiten het DSM bereik (en deze cursus)

A
  1. Pica (stoffen eten die niet geschikt zijn voor voeding)
  2. ruminatiestoornis
  3. Vermijdende/restrictieve voedselinnamestoornis (ontlopen/beperken voedsel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke 4 verklaringen voor eetstoornissen en multicausaliteitsmodel ken je?

A
  1. Socioculturele verklaring
  2. Biologische verklaring
  3. Leertheoretische verklaring
  4. Cognitieve verklaring
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat houdt de set-point theorie in?

A
  1. Vetgehalte ligt vast voor leven: set-pointniveau
  2. Mensen met laag set-pointgewicht hebben in onze slankheidscultuur dus gewoon geluk
  3. Onder set-pointgewicht –> gewichtshersel. Eetbuien + vertraagde stofwisseling –> gewichtstoename

Kritiek theorie:
1. Lijners zitten niet daadwerkelijk onder hun set-pointgewicht
2. Anorexia patienten zitten onder set-pointgewicht maar hebben geen eetbuien
3. Mensen met overgewicht die succesvol afvallen hebben geen last van eetbuien
4. Onbekend hoe set-pointgewicht van iemand kan worden bepaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Leg het serotoninemodel uit

A
  1. 80% eetstoornissen genetisch bepaald. Biologische grondslag eet- en stemmingsstoornissen
  2. Koolhydragen eten (+ weinig proteine) –> aanmaak 5-HT –> betere stemming
  3. 5-HT moduleert ook zin in koolhydragen. Minder 5-HT –> verslechtering stemming –> meer zin in koolhydragen –> 5-HT aanmaak –> stemming verbeterd –> zin in koolhydraten afgenomen
  4. Deprivatie koolhydraten –> ontregeling koolhydraatregulering. 5-HT normaliseert pas na inname overmatige hoeveelheid koolhydraten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem 3 kenmerken anorexia nervosa

A
  1. Minder eten dan noodzakelijk –> ondergewicht
  2. Angst om aan te komen of blijven verhinderen gewichtstoename
  3. Vertekend beeld lichaam, zelfoordeel dat disproportioneel afhankelijk is van het lichaam en gewicht (zelfdiscipline/zelfbeheersing), of blijft ernst van het lage gewicht negeren
  4. Normale eetlust. Wel kunnen maar niet willen eten
  5. Depressief realisme: realistische kijk op lichaam maakt ongelukkig; optimistische kijk –> blije gezondheid
  6. Verloop: Jongere leeftijd + korte duur –> betere prognose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke subgroepen kent anorexia nervosa?

A
  1. Eetbuien/purgererende type (zuiveren lichaam; eeltknobbel)
  2. Beperkende type
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het paradoxale effect van laxantia gebruik?

A
  1. Kortdurend gewichtsverlies (vooral vocht)
  2. –> constipatie omat darmperistaltiek afneemt/stopt, verdwijnt als eetgedrag weer normaal is
  3. Stoppen met laxantia –> oedeem + gewichtstoename
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Noem 7 gevolgen van ondervoeding/purgeergedrag

A
  1. Verstoring/verdwijnen menstruatiecyclus
  2. Cyanose (blauwe vingers/tenen)
  3. Lagunobeharing (donsachtige beharing)
  4. Hypothermie (lage temp) / hypotensie (lage bloeddruk)
  5. Bradycardie (lage hartslag <60 p/m)
  6. Vertraagde ruststofwisseling; slaapstoornissen; depressiviteit
  7. Verdwijnen bij herstel eetpatroon en gewicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Benoem 7 kenmerken van boulimia nervosa (honger als een os)

A
  1. Chaotisch eetpatroon. Herhaaldelijke eetbuien (aanvalsgewijs)
  2. Irrationele ideen over lichaamsvormen, uiterlijk en gewicht. Zelfoordeel disproportioneel afhankelijk van lichaam en gewicht
  3. Compensatiegedrag van eetbuien om gewichtstoename te voorkomen (purgeren, lijnen, vasten en/of bewegen)
  4. Stoornis treedt niet enkel op tijdens perioden van anorexia nervosa
  5. Subjectieve beleving van controleverlies over eten
  6. Uitgelokt door oa: stemmingsfluctuaties (depressie, angst, euforie), eten van ‘verboden’ voedsel, gedachten over eten, geur van voedsel
  7. Vaak normaal gewicht toch denken patienten te zwaar, dik, log te zijn. Lage zelfwaardering
  8. Verloop: 20% chronisch, 30% terugval, 50% 10 jr na CGT symptoomvrij

> / 3 mnd, min 1x per week

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Beschrijf verschillende BMI’s

A
  1. BMI = gewicht / (lengte x lengte)
  2. Normaal: 18.5 - 25
  3. Overgewicht: 25-30
  4. Obesitas: >30
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke gezondheidsrisico’s heeft braken?

A
  1. Dehydratie
  2. Dorst
  3. Droge huid
  4. Duizeligheid bij overeind komen
  5. Licht gevoel in het hoofd
  6. Flauwvallen
  7. Verstoring elektrolytenhuishouding: natriumtekort (hyponatriëmie) en kaliumtekort (hypokaliëmie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe worden voedsel en eetgedrag gezien bij eetstoornissen?

A
  1. Onderscheid in goed (lage calorien), slecht (hoog), of verboden (helemaal fout) voedsel
  2. –> falen. Hoe strengere regels hoe eerder ze geschonden kunnen worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is hyponatiëmie?

A

Natriumtekort –> misselijkheid, plotseling zin in zout, versuft en verward (bij ernstig tekort)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is hypokaliëmie?

A

Kaliumtekort –> verslapping spieren en slechte stoelgang; ernstig tekort is levensgevaarlijk (hart- en ademhalingsspieren verzwakt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn 6 kenmerken van eetbuistoornis?

A
  1. Regelmatig in een bepaalde tijdsperiode een grote hoeveelheid voedsel eten en controleverlies ervaren, geen gewichtsbeperkende maatregelen nemen.

Veel sneller eten; blijven eten tot een onaangenaam vol gevoel; grote hoeveelheden eten zonder trek te hebben; uit schaamte over de grote porties alleen eten; achteraf van zichzelf walgen; somber of schuldig voelen (min 3 kenmerken)
2. Eetbuien niet compenseren (= verschil boulimia)
3. Herhaaldelijke eetbuien, >/ 3 mind, min 1x per week

  1. Vaker bij mensen met overgewicht en mensen in behandeling voor gewichtsverlies
  2. Mensen met overgewicht en eetbuistoornis vaker stemmingsstoornis
  3. 3.5% vrouwen, 2% mannen, meest voorkomende eetstoornis
17
Q

Welke andere gespecificeerde voedings- of eetstoornissen ken je? Unspecified Feeding or Eating disorder

A
  1. Typische symptomen maar niet geheel voldoen aan criteria
  2. 50-66% vd clienten voro behandeling voldoet niet aan diagnostische criteria anorexia of boulimia
  3. Verandering DSM-5 –> deze groep kleiner, mensen met specifieke eetstoornissen groter
18
Q

Welke verandering in DSM-5 heeft plaatsgevonden?

A

Criteria anorexia en boulimia versoepeld.

  1. ‘Uitblijvende menstruatie’ verwijderd bij anorexia nervosa
  2. Gewichtsverlies mag ook ‘mild’ zijn
19
Q

Welke 3 differentiële diagnostieken ken je?

A
  1. Aanzienlijke gewichtsverlies: kan ook vorokomen bij patienten met depressie, schizofrenie, lich klachten zoals kanker, darmziekten, aids
  2. Eetbuien: ook bij schizofrenie, depressies, borderline, neurolog aandoeningen. Als geen compensatiegedrag en extreme overbezorgdheid eigen lichaamsvormen voldoen ze niet aan de criteria van boulimia nervosa
  3. Eetstoornissen: dwangmatig eten of bang in sociale situaties te eten is er niet per se sprake van OCD of sociale angst
20
Q

Hoe is comorbiditeit en eetstoornissen?

A
  1. Vrouwen: 50% ook depressie of angst, maar, secundair aan eetstoornis
  2. Anorexia nervosa gerelateerd aan autisme
  3. Boulimia gerelateerd aan verslaving
21
Q

Hoe is comorbiditeit bij eetstoornissen?

A

Anorexia-boulimia:
1. 10% mannen, veel vaker vrouwen
2. Prevalantie (jonge) vrouwen: 0.5-1% anorexia; 1-3% boulimia
3. Behandeling in GGZ: 34% anorexia, 6% boulimia
4. Gelijk in alle sociale lagen bevolking
5. Vaker in geindustrialiseerde landen (overdaad voedsel + slankheidsideaal)
6. Onset: anorexia 14-18; bouliumia >18
7. In 10% anorexia vroegtijdige dood door suicide; medische complicaties

eetbuistoornissen: meer bij oudere + gelijkere verdeling over sekse

22
Q

Benoem 6 theorieën over de etiologie van eetstoornissen

A
  1. Socioculturele verklaring: slankheidsideaal
  2. Set-pointtheorie
  3. Serotoninemodel (biologisch)
  4. Klassieke conditionering (leertheoretisch)
  5. Disfunctionele overtuigingen (cognitief)
  6. Multicausaliteitsmodel
23
Q

Wat voor focus heeft behandeling voor eetstoornissen?

A

Vroeger: intramuraal (anorexia), nu veelzijdiger. Focus op
1. Gewichtstoename
2. Acceptatie lichaam en emoties bespreken
3. Gezinnen betrokken bij behandeling

Extramuraal (alle eetstoornissen):
CGT effectief bij anorexia en vooral bij boulimia en eetbuistoornis.
1. Verandering gestoord eetgedrag
2. Irrationele of disfunctionele wijze van denken

24
Q

Welke behandeling bestaat voor anorexia?

A

CGT
1. BMI toename maar niet extreem
2. Eetsymptoomstoornissen minder ernstig
3. Effectiever voor behoud therapieresultaat en voorkoming terugval

25
Q

Welke behandeling bestaat voor boulimia?

A
  1. CGT. Meest effectief. Doel: verandering gestoord eetgedrag + irrationele/disfunctionele gedachten; beperkt in tijd, probleemgeorienteerd, gericht op toekomst. Reductie pureergedrag (70%), 33% geen eetbuien, gunstige lange termijn resultaten
  2. Interpersoonlijke therapie. Vergelijkbare resultaten als CGT, maar pas na behandeling zichtbaar –> CGT voorkeur.
26
Q

Welke behandeling bestaat voor eetbuistoornissen?

A

CGT.
1. Doel: ontwikkelen regelmatig en normaal eetpatroon; afname disfucntionele cognities over eetgedrag, lichaamsvormen en gewicht
2. Afname eetbuifrequentie met 70%, 40% helemaal weg
3. Effecteiver dan gedragstherapie gericht op gewichtsverlies
4. Leidt niet zelf tot sign gewichtsverlies
5. Advies: na CGT gewichtsreductiebehandeling

27
Q

Wat houdt de slankheidsideaal (socioculturele) verklaring in?

A
  1. Aantrekkelijke mensen krijgen gunstigere eigenschappen toebedeeld die ze helemaal niet verdienen
  2. Slankheidsideaal media
  3. Vrouwen met typisch vrouwelijke vetverdeling (brede heupen, billen en bovenbenen) vaker eetstoornissen dan vrouwen met meer mannelijk figuur
  4. Lesbiennes minder vaak eetproblemen, homoseksuele mannen vaker
  5. Culturele normen doorgegeven in generaties
  6. Lijnen vs eetstoornissen: lijnen KAN leiden tot eetstoornis; eetbuien zijn gevolg van lijnen
28
Q

Hoe wordt een eetbui een vorm van zelfmedicatie volgens het serotoninemodel?

A
  1. Rigide eetregime vrouwen (weinig koolhydraten) –> ontregeling 5-HT systeem
  2. Langdurig –> latere consumptie niet direct gevolgd door noodzakelijke toename 5-HT, maar pas na excessieve inname tijdens eetbui
  3. Eetbui als vorm van zelfmedicatie
29
Q

Wat is de rol van tryptofaan in eetstoornissen?

A
  1. Precursor 5-HT.
  2. Tryptofaanratio: hoeveelheid tryptofaan tov andere grote neutrale aminozuren in bloedplasma; = indicatie tryptofaan in brein
  3. Bepaalt hoeveel 5-HT aangemaakt kan worden
  4. Standaardhoeveelheid koolhydraten bij boulimia patienten leidt niet tot verwachte toename tryptofaanratio; eetbuien stoppen pas nadat tryptofaanratio in bloedplasma genormaliseerd is
30
Q

Wat is een leertheroetische verklaring voor het (ontstaan/in stand houden van?) eetstoornissen? /Hoe speelt klassieke conditionering een rol in eetstoornissen?

A
  1. Drang om substantie tot zich te nemen is klassiek geconditioneerde reactie
  2. Stimuli geassocieerd met inname drugs (voorspellers van gebruik) lokken lichamelijke reacties uit ter voorbereiding op komst van drug –> hunkering
  3. Patienten met eetbuien: drank om te consumeren en controleverlies
  4. Stimuli die eetbuien voorspellen (tijdstip, omgeving, zien van voedsel, stemming, gedachte) zijn na conditionering in staat eetlust uit te lokken; alleen al de confrontatie leidt al tot zin om te eten
31
Q

Leg de cognitieve verklaring voor eetstoornissen uit adv disfunctionele overtuigingen / Welke rol spelen disfunctionele overtuigingen bij mensen met eetstoornissen in het algemeen en bij mensen met eetbuien in het bijzonder?

A
  1. Patienten hebben disfunctionele overtuigingen
  2. Bezorgdheid is irrationeel, want 1) meestal geen sprake van overgewicht of uitgesproken lelijkheid en 2) evaluatie van een persoon hangt meestal af van meer dan alleen uiterlijk
  3. Negatieve gedachten over eigen lichaam bepalend voor zelfwaardering
  4. Disfunctionele overtuigingen rondom eigen lichaam onderzoeken en uit te dagen
  5. Eigen eetregels; anorexia goed aan eetregels houden; eetbuien ontstaan door ontremmende gedachten
  6. Irrationele negatieve gedachten over het eigen lichaam en uiterlijk (zoals ‘ik ben te dik’, ‘ik ben lelijk’) ondermijnen het zelfvertrouwen van mensen met een eetstoornis. Deze ideeën of cognities zijn irrationeel omdat er meestal helemaal geen sprake is van enig overgewicht. Mensen met anorexia nervosa hebben zelfs ondergewicht. Zolang mensen met een eetstoornis deze irrationele overtuigingen hebben, is de kans klein dat zij hun eetgedrag willen veranderen.
  7. Irrationele gedachten bij mensen met eetbuien bij het overtreden van hun eetregels (zoals ik heb vandaag al te veel gegeten, ik ben een ‘loser’, ik kan net zo goed doorgaan met eten). Dit kan leiden tot eetbuien of eetbuien in stand houden.
32
Q

Wat houdt het multicausaliteitsmodel in?

A
  1. Samenspel verschillende biologische, psychologische en socioculturele factoren –> eetstoornis; Final common pathway
  2. Wisselende oorzaken maken het onmogelijk om ontstaan eetstoornis te voorspellen
  3. Populair model omdat veel hulpverleners denken dat behandeling gericht moet zijn op uniciteit patient; overtuiging wordt niet bijgesteld ondanks stereotype gedachten en handelingen voor patienten met eetstoornissen

3 factoren in het model

33
Q

Welke 3 factoren kent het multicausaliteitmodel?

A
  1. Predisponerende (voorbeschikkende) factoren: eigenschappen die ontstaan onder ‘gunstige’ omstandigheden bevorderen, bv cultuurinvloed, gezinsmilieu, persoonlijkheid, fysieke toestand
  2. Precipiterende factoren: uitlokkers. Levensgebeurtenissen en stressors (bio, psycho, sociaal)
  3. Prepetuerende factoren: instandhouding gedrag (bv verstoorde sociale interacties, veranderde zelfbeleving, vermomde lichaamsbeleving, fysiologische afwijkingen)
34
Q

Beschrijf anorexia nervosa

A

Mensen met deze stoornis zijn in de veronderstelling dat zij te dik zijn. Door excessief te diëten en zich lichamelijk buitengewoon zwaar in te spannen, verliezen ze gewicht. Ondanks het voortschrijdende gewichtsverlies lijkt de angst om dik te worden sterker te worden.

Subtypes:

  1. Het beperkende type. Deze mensen purgeren niet (zelfopgewekt braken of misbruik van laxantia, diuretica of klysma’s) en hebben geen eetbuien.
  2. Het eetbuien/purgerende type.
35
Q

Beschrijf boulimia

A

Patiënten met deze stoornis maken zich ook ernstige zorgen over hun uiterlijk en gewicht en zijn bang om in gewicht toe te nemen. Over het algemeen hebben deze patiënten een normaal gewicht. Karakteristiek voor boulimia nervosa zijn de bij herhaling optredende eetbuien. Na een eetbui worden allerlei pogingen gedaan om gewichtstoename te voorkomen (purgeren, lijnen, vasten, laxantia, en diuretica en/of bewegen).

36
Q

Beschrijf eetstoornis

A

Patiënten met deze stoornis hebben regelmatig eetbuien maar zij nemen daarna geen gewichtscontrolerende maatregelen. In de DSM-5 is de eetbuistoornis voor het eerst opgenomen als een aparte eetstoornis. Eerder viel deze stoornis onder de categorie ‘overige eet- en voedingseetstoornissen’.