H16 Slaap- en waakstoornissen Flashcards

1
Q

Hoe is de kennis over slaap de laatste decennia toegenomen?

A

Meten van
1. Spanning in spieren
2. Oogbewegingen
3. Elektirsche signalen in de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke slaapstoornissen kent de DSM?

A
  1. Insomniastoornis
  2. Hypersomnolentie
  3. Narcolepsie
  4. Slaapapneu
  5. Slaapstoornis gebonden aan circacianeritme
  6. Non-REM-slaap arausalstoornissen
  7. Nachtmerriestoornis
  8. REM-slaapgedragstoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke 2 processen regelen slapen en waken?

A
  1. Homestatisch proces - slaapfactor (afvalprocessen waakperiode opruimen)
  2. Circadiaans proces - slaperigheidsritme (biologische klok fysiologische processen)

Neutraliseren elkaar –> stabiele waaktoestand.

Grafiek interacties gedurende de dag?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke 2 functies heeft slaap?

A
  1. Herstellen lichaam en brein
  2. Verwijderen neurotoxisch ‘afval’ (beta-amyloid) in hersenvocht (vitale rol)
  3. Opstapeling afvalstoffen in zenuwcellen kan bijdrage zijn aan toenemende slaapdruk gedurende dag (‘slaapfactor’)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke methoden bestaan om slaap te meten?

A

Polysomnogram (PSG). Bestaat uit:

  1. EEG + elektro-oculogram (EOG) en spierspanning (elektromyogram, ECG)
  2. Voor differentiaaldiagnose voeg toe: hartslag (ECG), nasale en orale luchtstroom, borst- en buikademhaling, beenbewegingen en zuurstofverzadiging in de aderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke slaapstadia bestaan er?

A
  1. Lichte slaap. Waken –> slaap, geleidelijk, zweven of spiertrekken
  2. Lichte slaap. Begin van slaap.
  3. Slow-wave sleep/diepe slaap. EEG delta (toename bij behoefte aan fysiek herstel). Synchroon. REM.
  4. Slow-wave sleep. REM.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is sleep inertia?

A

Gedesoriënteerde staat als persoon ontwaakt in slaapstadia 3 en 4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is REM-slaap?

A
  1. Rapid Eye Movements
  2. Vermindering spiertonus
  3. Toename variatie in autonome zenuwstelsel
  4. Cerebrale stofwisseling =
  5. Dromen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is slaaplatentie?

A

Tijd tussen naar bed gaan en inslapen. Gemiddeld <30 min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar wordt een hypnogram voor gebruikt?

A

Meten van slaappatroon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe ziet een gemiddeld slaappatroon eruit?

A
  1. Slaaplatentie < 30 min
  2. Korte perioden stadium 1 en 2
  3. Grote periode stadium 3, vooral 4
  4. Uur na slaap REM-episoden, gemi <5 min
  5. REM-episoden om de 1.5 uur, duur ~25 min
  6. non-REM/REM-cycli 4-5x per nacht
  7. Begin nacht: REM-diepe slaap; later REM-lichte slaap
  8. Slaap wordt lichter naarmate de nacht vordert
  9. Lichte slaap 50%; diepe slaap 20%; REM-slaap 25%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe verschillen dag- en nachtslaap?

A
  1. Slaapstructuur is sterk afhankelijk van de tijd waarop geslapen wordt
  2. Dagslaap: periode diepe slaap eerder afgebroken en direct gevolgd door lange periode REM-slaap
  3. Diepe slaap: Onafh tijdstip, altijd snel na begin slaap
  4. REM-slaap: Afh tijdstip (biologische klok), REM-druk grootst in vroege ochtend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom is dagslaap lichter/slechter dan nachtslaap?

A
  1. Competitie tussen diepe slaap en REM-slaap tijdens eerste uren van dagslaap
  2. Verstoring normale synchronisatie homeostatische en circadiane proces –> kortere dagslaap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe hangen leeftijd en slaap samen?

A
  1. Hypnogram vlakt af met leeftijd; lichte slaap neemt toe en diepe slaap neemt af; REM ongewijzigd
  2. Microarausals (korte perioden ontwaken) stijgen in frequentie (20 p/u bij 60+)
  3. Nachtelijke slaap daalt, hoeveelheid slaap per etmaal ongewijzigd –> middagdutjes ouderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de gemiddelde slaapduur?

A
  1. 7 uur. 30% <6 ur
  2. Kort- en langslapen –> verhoogd risico mortaliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe werkt een jetlag?

A
  1. Aanpassingsfase na veranderd dag-nachtritme
  2. Vermoeidheid, geheugenzwakte, slaapproblemen, slecht functioneren
  3. Ploegendienst: aanpassing moeilijker dan jetlag doordat omgeving niet helpt met interne klok aanpassen aan nieuwe situatie + overdag slapen lastiger ivm licht en geluid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is kenmerk van een ochtendmens?

A
  1. Spontaan vroeg wakker worden
  2. Eerder op avond slaperig worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is kenmerk van een avondmens?

A
  1. Biologische klok ~2u vertraag
  2. 50% genetisch
  3. 10-20 jaar verschuiving ochtend –> avondmens, daarna omgekeerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke onderdelen bevat een anamnese bij slaapwaak stoornissen?

A
  • Gestructureerde vragenlijst
  • evt aanvulling specifieke vragenlijsten of registraties
  • bedpartner aanvullende informatie
  1. Slaapkracht
  2. Slaap-waakschema
  3. Voorgeschiedenis
  4. Slaapconditie (‘slaaphygiëne’)
  5. Levensstijl
  6. Medische status
  7. Psychologische status (SCL-90, BDI, PSWQ)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is polysomnografie?

A
  1. Slaapregistratie waarbij verschillende lichaamsfuncties worden gemeten
  2. Gebruikt bij hypersomnolentie of parasomnie
  3. Ambulant mbv kleine recorders zodat patient in eigen omgeving kan slapen
  4. Actometer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een actometer?

A
  1. Om slaapprofiel te verkrijgen (sterk vereenvoudigd)
  2. Kleine bewegingsmeter. Meet polsbewegingen
  3. Maat voor algehele lichamelijke beweeglijkheid. Slaap onderscheiden van waak
22
Q

Wat is een actometer?

A
  1. Om slaapprofiel te verkrijgen (sterk vereenvoudigd)
  2. Kleine bewegingsmeter. Meet polsbewegingen
  3. Maat voor algehele lichamelijke beweeglijkheid. Slaap onderscheiden van waak
23
Q

Wat zijn kenmerken van insomnia?

A
  1. Ontevredenheid over hoeveelheid/kwaliteit slaap
  2. Moeilijk inslapen; doorslapen of vroeg en vaak wakker
  3. Cognitief, sociaal of beroepsmatig minder goed dan gewoonlijk functioneren (vermoeidheid, hoofdpijn, maag-darmstoornissen, verminderde alertheid en/of verslechter cognitief en emotioneel functioneren)
  4. > 3 mnd + min 3 nachten / week en niet door gebrek aan gelegenheid om te slapen
  5. Kan ontwikkelen in chronische slaapstoornis zonder directe oorzaak maar autonoom ziektebeeld
  6. Vaak samen met angst- en stemmingsproblematiek
  7. Vaak symptoom voor spanning in aanloop naar kritische gebeurtenis
24
Q

Wat is psychofysiologische insomnia?

A
  1. Ontwikkelde anstgevoelens mbt proces van naar bed gaan (piekeren, gevolgen slechte nacht etc)
  2. Verhoogde kwetsbaarheid: persoonlijkheidskenmerken zoals piekeren, stressgevoeligheid, perfectionisme en gesomatiseerde spanning
25
Q

Welke slaapeloosheidscijfers ken je?

A
  1. Klagen over slechte slaap: 33% volwassenen
  2. Chronische insomnia: 10%
  3. Vrouwen: toenemende klachten menopauze 50-100%
  4. 65+ers: 30% chronische insomnia, oorzaken: medische en psychosociale risicofactoren (chronische pijn, cardiovasculaire ren respiratoire ziekten, dementie, verhoogde kans op depressie- en angstproblematie en traumatische ervaringen zoals overlijden levenspartner)
26
Q

Wat is het verband tussen slaaprestrictie en slaapefficiëntie?

A
  1. Slaaprestrictie: verminderen totale bedtijd om slaapdruk te verhogen
  2. Slaapefficiëntie: aandeel van slaap in totale bedtijd zal toenemen
27
Q

Wat is het foute stimuluscontrole model?

A
  1. Slaapritueel omvat prikkels die geassocieerd worden met slaapproces
  2. Foute stimuluscontrole –> inslaapprobleem. Ontbreken effectieve slaapprikkel of associatie van slaapprikkel met waakreactie
  3. Kan leiden tot periode met zorgen tot lange waakperioden; koppeling slaapprikkels en waakreactie versterkt –> bedtijd en bed worden operante prikkels die ergenis over lang wakker liggen oproepen
  4. Behandeling: negatieve associaties tussen slaapprikkels en waakreactie verzwakken + positieve associaties (slaapprikkels en slaapproces) versterken
28
Q

Hoe beiïnvloeden disfunctionele opvattingen en denkfouten insomnia?

A
  1. Insomnia vaak acute reactie op stressor. Kwetsbaarheid –> Onvolledige adaptie van stressor –> slaapprobleem
  2. Cognitieve theorie: disfunctionele opvattingen en denkfouten rol. (foutieve percepties en interpretaties van slaapbehoefte en factoren werken adaptatie tegen –> instandhouding/verergering slaapprobleem)
  3. CGT: doorbreken vicieuze cirkel slapeloosheid
29
Q

Wat zijn 5 kenmerken van hypersomnolentie?

A
  1. 1-6% bevolking
  2. Bovenmatige slaperigheid overdag ondanks 7u slaap
    • of onbedoelde dutjes overdag; >9u slapen zonder herstellend gevoel; moeite volledig ontwaken; automatisch gedrag; slaapinertie
  3. Brede classificatieterm voor klachten over ongebruikelijke lange slaapduur die niet verfrissend is
  4. > / 3 mnd, >/ 3 nachten/week
  5. Kan leiden tot ernstige ontwrichting dagelijks leven door vrijwel permanente en sterke neiging om in slaap te vallen
30
Q

Wat zijn 6 kenmerken van narcolepsie?

A
  1. 0.05% bevolking
  2. Neurologische aandoening; onbedwingbare slaapaanvallen overdag
  3. Met en zonder kataplexie
  4. Slaapparalyse (vooral na perioden slaaptekort)
  5. Hypnagoge hallucinaties (tijdens inslapen)
  6. Slaapaanvallen, kan optreden meerdere jaren voorafgaand aan optreden van kataplexie; bemoeilijkt diagnose narcolepsie
  7. Behandeling: voorkomen levensbedriegende situaties agv concentratievermogen; bevorderen slaaphygiëne + farmaca (ritalin, modiodal)
31
Q

Wat zijn 4 kenmerken van kataplexie?

A
  1. Intense emotie –> (perioden van) plotseling spierverslapping
  2. Kan mild en onopgemerkt blijven
  3. 10-15% clienten narcolepsie
  4. Behandeling: antidepressiave (onderdrukken REM-slaap)
32
Q

Noem 8 kenmerken van slaapapneu

A
  1. Obstructieve slaapapneusyndroom, OSAS
  2. Ademweg geheel (apneu) of gedeeltelijk (hypopneu) afgesloten
  3. Oorzaak: combi: overgewicht, anatomische bouw kaak/keelholte, rugligging, verslapping spieren
  4. Centrale slaapapneu: door stoornis ademhalingsregeling vanuit hersenstam. Diagnose: >/5 centrala apneus per uur
  5. Als ademstop even duurt –> wekreflex –> aanspanning spieren –> opening luchtwegen –> slaap hervatten
  6. Onbewust tijdens slaap + slecht uitgerust gevoel en slaperigheid/vermoeidheid overdag
  7. Klinische diagnose: min 10 sec + 5x per uur + snurken + bovenmatig slaperig/vermoeidheid
  8. 40-65 jaar, mannen 4% vrouwen 2%.
  9. Behandeling: Overdruk keelholte dmv CPAP (continuous possitive airway pressure) verhogen of chirurgische ingreep verruiming holtes
33
Q

Wat is het verschil tussen OSAS/hypoapneusyndroom en centrale-slaapapneusyndroom?

A

Centrale slaapapneu is een stoornis van de ademhalingsregeling vanuit de hersenstam en OSAS komt door (gedeeltelijke) afsluiting ademweg. Verschillende klinische diagnoses

34
Q

Wat zijn 8 kenmerken van circacianeritme-slaap-waakstoornissen?

A
  1. Intrinsiek: verstoring biologische klokmechanisme, onconventionele tijden waarop geslapen wordt, chronisch, samenhang genetische leeftijd en leefstijlfactoren
  2. Extrinsiek: jetlagsyndroom, ploegendienstsyndroom, tijdelijke of semipermanente aard
  3. Behandeling: lichtblootstelling (synchroniserend effect) of melatonine
35
Q

Welke 4 vormen van intrinsieke circadianeritme-slaap-waakstoornissen ken je?

A
  1. Verlate slaap
  2. Vervroegde slaapfase
  3. Onregelmatig slaap-waakpatroon
  4. niet-24-uurs slaap-waakpatroon
36
Q

Welke kenmerken van non-REM-slaap-arausalstoornissen ken je?

A
  1. Terugkerende perioden van onvolledig ontwaken (tijdens non-REM slaap) + slaapwandelen of pavor nocturnus
  2. Weinig/geen herinnering dromen
  3. Geen herinnering ontwaken
  4. Behandeling: Volwassenen: psychotherapie dmv hyponse en stress-reductietechnieken. Volwasseenen en kinderen ernstige klachten: tricyclisch antidepressivum of benzo (lage dosis)
37
Q

Noem 4 kenmerken van slaapwandelen

A
  1. Somnambulisme, 17% kinderjaren, 4% volwassenen
  2. Plotseling wekreacties uit diepe slaap –> wandelen zonder bewustzijn of ratio
  3. Moeilijk te wekken, gemakkelijk terug naar bed te geleiden
  4. Oorzaken: genetische predisposietie; slaaptekort; slaapapneu; fysieke/emotionele stress; premenstruele periode; alcoholgebruik
38
Q

Noem 6 kenmerken van pavor nocturnus

A
  1. Nachtelijke paniekaanvallen; 3% kids 1% volwassenen
  2. Valt onder wekreactiestoornissen
  3. Schreeuw + ongerichte bewegingen, rechtop zitten
  4. Angstige gelaatsuitdrukking, soms transpireren, hartslag, ademhaling
  5. Verward/gedissocieerd, reageert weinig op geruststelling
  6. Geen herinnering aan het gebeurde (= verschil nachtmerrie. Bij paniekstoornis wel herinnering)
  7. Moeilijk onderscheid nachtmerries, paniekstoornissen en temporale epilepsie
39
Q

Noem 8 kenmerken van nachtmerriestoornis

A
  1. 1% volwassenen
  2. Coherente, lange dromen, beangstigend reëel, emotionele inhoud, negatieve gevoelens
  3. Na ontwaken snel alert en bewust omgeving. Geen mentale verwardheid, desoriëntatie en motorische onrust
  4. Herinnering van ervaring; opnieuw inslapen moeilijk
  5. Direct in 1 maand (acute stresstoornis) of langer (posttraumatische-stresstoornis) na traumatische ervaring, vooral tijdens REM-slaap
  6. Behandeling: Als onderdeel andere stoornis die aanpakken; persistente nachtmerries –> psychotherapie (systematische desensitisatie, hypnose, CGT); voorlichting risicofactoren; antidepressiva en benzo’s (tijdelijk)
40
Q

Welke 6 kenmerken van REM-slaapgedragstoornis ken je?

A
  1. Terugkerende perioden van onrust tijdens slaap; praten/motorisch onrustig gedrag. Verminderde remming spiertonus –> droom wordt gedrag
  2. Onplezierige, geweldadige droom (bedreiging, achtervolging) met geweldadig gedrag
  3. Tijdens REM-slaap, vaker in latere fase slaap
  4. Geen atonie (verslapping spieren)
  5. Volledig wakker uit slaap, alert en bewust omgeving. Na episode ontwaking, rapporteren droominhoud
  6. 50+ mannen met neurologische stoornis
41
Q

Wat is slaapparalyse?

A

Korte periode tijdens het inslapen of ontwaken waarin men niet in staat is zich te bewegen, gepaard met hallucinatoire, uiterst angstige belevingen

42
Q

Wat is jactatio capitis nocturna?

A

Ritmisch heen en weer rollen met het hoofd of gehele lichaam

43
Q

Wat is bruxisme?

A

Tandenknarsen

44
Q

Wat is enuresis?

A

Bedplassen

45
Q

Welke 5 arausalstoornissen ken je?

A
  1. Slaapparalyse
  2. Jactatio capitis nocturna
  3. Praten tijdens slaap
  4. Bruxisme
  5. Enuresis
  6. Potentieel gevaar, zoals verwonding
46
Q

Noem 4 kenmerken van rustelozebenensyndroom / restless legs syndrome RSL

A
  1. Dran om benen te bewegen, vaak als reactie op onprettig gevoel in de benen; drang komt op of verergert in ruste n verdwijnt door te bewegen en is ‘s avonds en ‘s nachts erger dan overdag of zelfs alleen dan aanwezig. 5-15% vooral bij ouderen
  2. > / 3 mnd, min 3 nachten per week
  3. Moeite met in/ en doorslapen, overdag vermoeid –> geeft soms depressiviteit of stemmingsverlies
  4. 90% heeft ook PLMD (periodic limb movement disorders; schokkende bewegingen enkele keren per nacht 20-30sec voorkomen en verstoren slaap)
  5. Behandeling: Medicatie
47
Q

Welke middelen kunnen slaapstoornis veroorzaken?

A
  • Intoxicatie door of onttrekking van een middel of medicijn
  • Ernstige verstoring van de slaap
  • Klachten ontstaan tijdens of kort na gebruik van (genees)middel, waarvan bekend is dat dit slaapverstoring kan veroorzaken, of juist na het stoppen van gebruik
  1. Slaapmiddelen die bedoeld zijn om slaperigheid te verhogen en bevorderen; vermidneren hoeveelheid diepe slaap en REM-slaap –> afhankelijkheid + verminderde effectiviteit –> onthoudingsverschijnselen
  2. Wekmiddelen voorgeschreven bij pathologische slaperigheid of niet-slaapgerelateerde aandoeningen (ADHD)
  3. Medicijnen bedoeld om slaap te verstoren (bv voor Parkinson, epilepsie, migraine, depressie, psychosen, hart vaatziekten, longziekten)
  4. Genotmiddelen (alcohol, caffeine) –> slapeloosheid na inname of staken
48
Q

Beschrijf het slaappatroon van een jongvolwassene

A

Jongvolwassenen slapen gemiddeld binnen een half uur nadat ze naar bed gegaan zijn. Al in het begin van de nacht komen zij in de stadia 3 en 4 terecht, de diepe slaap. Na een uur treedt de eerste REM-slaap op, die ongeveer 5 minuten duurt. Daarna volgen er nog verschillende REM-slaap episoden, die oplopen in duur, zowel tijdens de diepe als tijdens de lichte slaap aan het eind van de nacht.

49
Q

Hoe verschilt het slaappatroon van een jongvolwassenen met dat van oudere mensen?

A

Bij ouderen blijft de REM-slaap ongewijzigd, maar neemt het aandeel van de lichte slaap toe en dat van de diepe slaap af. Het gevolg is een tekort aan diepe slaap. Aangezien ouderen daardoor een behoefte hebben aan dutjes overdag is een verdere verhoging van de AOW-leeftijd niet wenselijk.

50
Q

Waarom zouden schooldagen later moeten beginnen?

A

De instelling van je biologische klok is mede afhankelijk van de leeftijd. Kinderen zijn tot hun tiende jaar meestal ochtendmens. Hierna komt er een omschakeling. In de puberteit treedt een verschuiving richting avondmens-typering op. Daardoor kunnen jongeren moeilijk de slaap vatten en heeft het weinig nut om hen vroeger naar bed te sturen. Chronisch slaaptekort kan het gevolg zijn, en dat kan leiden tot een klinische depressie of angststoornis op latere leeftijd.