H21 Trauma Flashcards

1
Q

Noem kenmerken van posttraumatische stresstoorniss

A
  1. 1 of meer traumatische gebeurtenissen meegemaakt
  2. herbeleving
  3. Vermijding
  4. Negatieve cognities en stemming; verhoogde prikkelbaarheid

Min maand + lijdensdruk of verslechtering functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke criteria kent de DSM-5 voor PTSS?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Op welke manieren kunnen herbelevingen, vermijding, negatieve veranderingen in cognities en stemmingen en verhoogde arausal zich uiten bij PTSS?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de comorbiditeit van PTSS?

A

Mannen: alcoholmisbruik/afhankelijkheid, depressie, gedragsstoornissen, andere vormen verslaving

Vrouwen: depressie, specifieke fobie, paniekstoornis, sociale fobie, alcoholmisbruik/afhankelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Omschrijf 5 kenmerken van acute-stresstoornis

A
  1. Binnen maand na blootstelling traumatische gebeurtenis
  2. Korter dan PTSS; 3 dgn - 1 mnd ipv >1 mnd
  3. Dissociatieve symptomen (derealisatie, depersonalisatie)
  4. Meeste verschijnselen normale reactie. Diagnose als: verslechtering functioneren of grote lijdensdruk
  5. Voorsignaal PTSS (75%). <50% van PTSS heeft eerder acute-stresstoornis gehad
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Benoem de DSM-5 criteria voor acute-stresstoornis

A
  1. Ervaring met dood, ernstige verwonding of seksueel geweld
  2. Intrusieve symptomen; negatieve stemming; dissociatieve symptomen; vermijdingssymptomen; prikkelbaarheidssyndroom

3 dagen tot 1 maand aanwezig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de epidemiologie van trauma- en stressgerelateerde stoornissen?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn risicofactoren voor het ontstaan van trauma- en stressgerelateerde stoornissen?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Benoem de theoretische benaderingen voor PTSS

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beschrijf het model van Ehlers en Clark over chronische PTSS

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke (psycho)therapeutische behandelingen worden toegepast bij PTSS?

A
  1. Critical incident stress debriefing
  2. Verwerking van traumatische ervaringen
  3. Psychologische interventies: CGT, EMDR, eHealth
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Beschrijf 6 kenmerken van critical incident stress debriefing

A
  1. Meest gebruikte methode opvang slachtoffers
  2. Uiten en bespreken indrukken tijdens ingrijpende gebeurtenis tijdens bijeenkomsten, olv deskundige
  3. Onderzoek: Debriefing verbetert natuurlijke herstel niet en kan zelfs leiden tot meer PTSS klachten!
  4. Meeste mensen herstellen van eerste posttraumatische reacties zonder professionele hulp
  5. Beter: Vroege psychologische interventies richten op groep slachtoffers die acute-stresstoornis ontwikkelen; CGT
  6. Screeningsinstrumenten voor hoog risico groepen, maar: lage specificiteit –> klinisch interview noodzakelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem 8 kenmerken van EMDR

A
  1. Kortdurend
  2. Cognitieve herinterpretatie: Negatieve cognitie + positieve tegenhanger + gevoelens en lichamelijke reacties uitgevraagd
  3. Afleidende stimulus. Associaties uitvragen, tussentijds spanning vaststellen
  4. Tot client geen nieuwe associaties / herinnering heeft.
  5. Positieve cognitie koppelen tot client deze geloofwaardig vindt en bij herinnering geen lichamelijke spanning meer voelt
  6. Voordeel: hoeven ervaring niet uitvoerig te beschrijven + emotioneel minder belastend huiswerk dan CGT
  7. Oogbewegingencomponent: concurrentie werkgeheugen. Minder capaciteit voor herinnering –> vervaagt. Opgehaald en opnieuw weggeschreven in langetermijngeheugen
  8. Imaginatino-effect vs imagination deflation
  9. Ook flashforwards verliezen emotionele lading
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke 5 fasen kent het rouwproces van Kubler-Ross, 1969?

A
  1. Ontkenning
  2. Woede
  3. Marchanderen
  4. Depressie
  5. Aanvaarding

Maar: rouwverwerking niet in te delen in afzonderlijke fasen en geen ‘normale’ verwerking. Theorie niet ondersteund door onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke 5 fasen kent het stress-responsesyndroom (Horowitz 1986)

A
  1. Outcry
  2. Ontkenning
  3. Herbeleving
  4. Doorwerken
  5. Voltooiing

Bij verwerkingsstoornis zit iemand ‘vast’ in een bepaalde fase, of hebben ‘overgeslagen’
Theorie niet ondersteund door onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke 5 fasen kent het stress-responsesyndroom (Horowitz 1986)

A
  1. Outcry
  2. Ontkenning
  3. Herbeleving
  4. Doorwerken
  5. Voltooiing

Bij verwerkingsstoornis zit iemand ‘vast’ in een bepaalde fase, of hebben ‘overgeslagen’
Theorie niet ondersteund door onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Noem 2 gevolgen van misvattingen over verwerkingsfasen

A
  1. Rouwende/getraumatiseerden denken dat ze niet goed omgaan met hun verlies of trauma
  2. Ineffectieve/contraproductieve steun van hulpverleners
18
Q

Noem 4 kenmerken van een traumatische gebeurtenis

A
  1. Het ervaren van, getuige zijn van of geconfronteerd worden met een of meerdere gebeurtenissen waarbij sprake is van feitelijk of dreigend overlijden, ernstig letsel of seksueel geweld
  2. Geen criteria meer: Intense angst, hulpeloosheid of afschuw
  3. Eenmalige en duidelijke afgebakende gebeurtenissen of langdurige of herhaaldelijk terugkerende
  4. Directe slachtoffers, ook omstanders en primaire leefsysteem
19
Q

Noem 5 kenmerken van herbeleving

A
  1. Terugkerende onaangename, intrusieve HERINNERINGEN aan de gebeurtenis
  2. Akelige DROMEN over de gebeurtenis
  3. Voelen alsof het opnieuw plaatsvindt
  4. Intens psychisch lijden bij blootstelling aan gebeurtenissen die sterk lijken op (een aspect van) de traumatische gebeurtenis; externe en interne prikkels
  5. Lichamelijke reacties bij blootstelling aan prikkels
20
Q

Noem 2 kenmerken van vermijding

A
  1. Proberen niet aan de gebeurtenis te denken om pijnlijke gevoelens te voorkomen
  2. Vermijden gesprekken over het trauma en activiteiten, situaties of mensen die herinneringen oproepen aan het trauma )bv slachtoffer verkeersongeval via andere route naar werk)
21
Q

Noem 5 kenmerken van negatieve verandering in cognities en stemming bij PTSS

A
  1. Amnesie: Geen herinnering van belangrijke aspecten van het trauma. Plausibele verklaringen: niet opgeslagen; lange tijd niet aan gedacht; triggers afwezig
  2. Geen wetenschappelijk bewijs voor ‘verdringing’
  3. Probleem amnesie: geen onderscheid tussen ‘geen geheugenopslag’ en ‘niet kunnen herinneren’, herinneringen aan niet-traumatische ervaringen kunnen ook onvolledige reconstructies zijn
  4. Ook: aanhoudende en overmatige negatieve verwachtingen over zichzelf, anderen en de wereld; verstoord idee over feit dat een persoon zelf of iemand anders schuldig is aan de oorzaken of gevolgen van het trauma, negatieve emoties en emotionele vervlakking
  5. PTSS patienten kunnen zich verwijderd of afgesneden voelen van de mensen om hen heen, ‘anders’, onbegrepen voelen; minder gevoelens van warmte, tederheid en seksualiteit
  6. Omgeving: moeilijk om aan slachtoffers te vragen of aan te horen wat er is gebeurd; andersom ook –> vicieuze cirkel –> negatieve reacties omgeving (gebrek aan sociale steun, verwijten) –> slachtoffer opnieuw slachtoffer.
  7. Werkgever: onbegripvolle houding door juridisch gevecht met verzekeringsmaatschappij voor schadevergoeding
22
Q

Noem 4 kenmerken van verhoogde arousal

A
  1. Irritaties of vijandig of agressief gedrag, roekeloos of destructief gedrag of overmatige waakzaamheid
  2. Overactivatie autonome zenuwstelsel
  3. Concentratieproblemen
  4. Slaapklachten: lastig in slaap komen; dromen/ (angst voor) nachtmerries
23
Q

Welke differentiaaldiagnostiek bestaat voor PTSS?

A
  1. Dwangpatienten hebben ook intrusies; geen verband met traumatische gebeurtenis
  2. Gegeneraliseerde-angststoornis (angst, gepieker, concentratieproblemen, prikkelbaarheid, slaapklachten); niet gebonden aan traumatische gebeurtenis
24
Q

Benoem de DSM-5 criteria voor aanpassingsstoornis

A

Emotionele of gedragsmatige symptomen als reactie op een aanwijsbare stressveroorzakende gebeurtenis of situatie, die binnen 3 maanden na aanvang van de stressor optreden en niet langer dan 6 maanden aanhouden na het verdwijnen van de stressor (of de gevolgen daarvan); symptomen horen niet bij een normaal rouwproces.

25
Q

Noem 8 kenmerken van aanpassingsstoornis

A
  1. Restcategorie voor mensen bij wie geen andere specifieke as I-stoornis kan worden gediagnosticeerd
  2. Sterke emotionele of gedragsmatige reacties op een of meerdere stressoren
  3. Heviger dan men ogv stressbron zou verwachten en beperken functioneren (sociaal/werk/studie)
  4. Binnen 3 maanden na stressbron ontstaan en <6 mnd verdwijnen
  5. Stressveroorzakende factor of gevolgen daarvan kunnen langer duren/permanent karakter
  6. Chronische aanpassingsstoornis: psychische problemen zijn reactie op langdurige stressbron. Symp > 6mnd: andere diagnose (bv ongespecificeerde angststoornis)
  7. Rouw: geen aanpassingsstoornis
26
Q

Noem 2 manieren waarop verwerkingsstoornissen vastgesteld worden

A
  1. Gestructureerde interviews: SCID-I; CAPS
  2. Vragenlijsten: IES-R, PSS, PCL
27
Q

Noem 4 epidemiologische factoren van PTSS

A
  1. 90% volwassenen >= 1 traumatische gebeurtenis in hun leven
  2. 10% mannen; 18% vrouwen ontwikkelt PTSS
  3. > 3 mnd PTSS –> grote kans chronisch
  4. Verkrachting (49%); Ernstige mishandeling (32%); Plotselinge dood dierbare (14%); zien dat iemand doodgaat, ernstig verwond raakt (7%); Te weten komen dat dierbare traumatische gebeurtenis heeft meegemaakt (4-5%); Ernstig verkeersongeval (2%)
28
Q

Noem 4 risicofactoren bij PTSS

A
  1. Soms: Vrouwelijk geslacht (bij geweld en mishandeling); jongere leeftijd ten tijde van trauma; ras/minderheidsgroep
  2. Vaker: (lage) opleiding, eerdere trauma’s, tegenspoed jeugdjaren
  3. Eenduidig voorspellend: psychiatrische voorgeschiedenis, gerapporteerd misbruik als kind, psychische. stoornissen in de familie
  4. Recente bevindingen: lage cognitieve capaciteit, hoge neuroticismescores
29
Q

Wat is het verschil tussen traumatische gebeurtenis en PTSS?

A
  1. Dosis-effectrelatie
  2. Herinneren is reconstructie, niet reproductie
30
Q

Noem 3 neurobiologische gevolgen van PTSS

A
  1. Amygdala verhoogd bij confrontatie traumagerelateerde stimuli. Geen demping door HC, mPFC bij PTSS patienten
  2. Kleinere omvang HC en PFC, oorzaak-gevolg onbekend
  3. Lagere basale cortisol (niet eenduidige bevindingen)
31
Q

Vanuit welke 3 theorieën kan PTSS verklaard worden?

A
  1. Leertheoretische verklaringen
  2. Cognitieve verklaringen: cognitief model voor (chronische) PTSS
32
Q

Noem 3 kenmerken van verwerking van traumatische ervaringen

A
  1. PTSS: Niet-pathologische reacties in een abnormale situatie
  2. Traumatische ervaringen zijn zo extreem dat ze niet vanzelf worden verwerkt; existentiële vragen, geen eenvoudig antwoord
  3. Hulpverlener: lijden cliënten erkennen + helpen herwinnen controle over hun leven
33
Q

Noem 3 kenmerken van psychologische interventies voor PTSS

A
  1. CGT, EMDR
  2. 90 min, start met psycho-educatie (klachten normaliseren)
  3. Ernstige comorbide depressie: antidepressiva
34
Q

Noem 5 kenmerken van CGT: exposure therapie

A
  1. Blootstelling aan gevreesde herinneringen of situaties, zodat habituatie optreedt en overmatige gevaarwverwachtingen en angstreacties aan trauma gerelateerde stimuli afnemen
  2. 8-12 zittingen (kort)
  3. Doel: overmatige gevaarsverwachtingen bijstellen, geconditioneerde angstreacties uitdoven, vermijding doorbreken
  4. Trauma psychologisch helpen verwerken in veilige omstandigheden
  5. In vivo of imaginair
  6. Effectief; toch huivering door: 1) belastend voor client en therapeut 2) onvoldoende training
35
Q

Noem 6 kenmerken van eHealth: Intrapy

A
  1. Kortdurend, internet. Stressklachten tvg psychotrauma en pathologische rouw
  2. Gestructureerde schrijfopdrachten, 5 weken. Feedback online.
  3. Psycho-educatie over PTSS, behandelmogelijkheden, aanpak Intrapy, online screening
  4. 3 fasen:
    1) Zelfconfrontatie/exposure
    2) Cognitieve herstructurering
    3) ‘Afscheidsbrief’
  5. Effecten: intrusies en vermijding nemen af, geen langetermijneffecten bekend
36
Q

Noem 5 kenmerken van leertheoretische verklaringen van PTSS

A
  1. PTSS is functie klassieke conditionering: associatie traumatische gebeurtenis –> neutrale stimuli angstwekkend –> vermijding
  2. Stimulus-generalisatie en hogere-ordeconditionering
  3. Reacties heviger als stimulus meer overeenkomsten vertoont met oorspronkelijke stimulussituatie
  4. Negatieve bekrachtiging: vermijdingsgedrag; angstreductie
  5. Positieve bekrachtiging: ‘ziektewinst’
37
Q

Hoe wordt PTSS verklaard vanuit cognitieve verklaringen?

A
  1. PTSS is onaangepaste reactie opaantasting van fundamentele overtuiging van een persoon
  2. Impliciete veronderstellingen over zichzelf en wereld om hen heen:
    a) illusie van onkwetsbaarheid; functioneel
    b) betekenisvol, begrijpelijk, voorspelbaar en beheersbare wereld. Trauma –> confrontatie kwetsbaarheid
  3. Trauma: persoonlijke cognitieve theorie herzien (schema’s)
  4. Soms: besef van eigen kwetsbaarheid –> allesoverheersende angst dat gebeurtenis zich zal herhalen of conclusies die functioneren verstoren
38
Q

Noem kenmerken van het cognitieve model voor (chronische) PTSS

A
  1. Chronische PTSS als: gevoel. van dreiging blijft; hier-en-nu karakter + ongewilde gedachten (intrusies), arousal, sterke emotionele reactie.
  2. 3 factoren:
    a) Negatieve beoordeling of interpretaties van het trauma en/of gevolgen ervan
    b) Verstoring autobiografische geheugen
    c) Disfunctionele cognitieve en gedragsmatige strategieën
39
Q

Hoe beinvloeden negatieve boordelingen PTSS symptomen?

A
  1. Vio symptomen PTSS, eigen handelen tijdens gebeurtenis, gevolgen gebeurtenis, reacties anderen, opvattingen over zichzelf
  2. Overtuidingen die iemand voor het trauma al had vio beoordeling gebeurtenis (vb mensen die vinden dat ze altijd controle moeten hebben over hun emoties en gedachten zullen eerder geneigd zijn herbelevingen te interpreteren als een teken dat ze gek worden)
40
Q

Hoe is verstoring van autobiografische geheugen ivp PTSS?

A
  1. Herinneringen aan trauma niet goed geïntegreerd in autobiografische geheugen. oa bepaald door kwaliteit cognitieve verwerking tijdens gebeurtenis:
    a) conceptuele verwerking: betekenis van situatie en in context plaatsen van informatie. Beinvloed door kenmerken gebeurtenis. Weinig van deze verwerking –> herinnering makkelijker geactiveerd dmv intrusies
    b) datagestuurde verwerking: verwerken zintuigelijke indrukken. Angst tijdens traumatische gebeurtenis beinvloedt codering herinnering: stressvol beter onthouden dan neutraal.
41
Q

Hoe zijn disfunctionele cognitieve en gedragsmatige strategieën vio PTSS?

A
  1. Witte beren effect: Proberen te onderdrukken –> meer ongewenste herinneringen
  2. Verstoren van veiligheidsgedragingen, handelingen om nieuwe catastrofes te voorkomen of minimaliseren, kan de overtuiging dat een gevreesde catastrofe zal plaatsvinden blijven bestaan