GK1.2 Cellen en weefsels Flashcards

1
Q

plasmamembraan

A

dubbellaag van lipiden waarin fosfolipiden, proteïnen en koolhydraten zich bevinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

functie plasmamembraan

A
  • isolatie
  • bescherming
  • gevoeligheid -> regeling in en uitgaan van stoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de celkern (nucleus)

A

hierin bevinden zich de chromosomen die bestaan uit opgerold DNA. De genen op het DNA geven instructies aan de cel wat hij moet gaan doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

mitochondriën

A

een dubbelmembraan met inwendig plooien (cristae) die belangrijke metabole enzymen bevatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

functie mitochondriën

A
  • de energiecentrale van de cel
  • produceren 95% van de benodigde ATP voor de cel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ribosomen

A

maken van het RNA -> eiwitten (proteïnen). Ze zijn gebonden aan ruw ER of verspreid over het cytoplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

endoplasmatisch reticulum

A

netwerk van kanalen, omgeven door een membraan die zich over het hele cytoplasma uitstrekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

functie ER

A

maakt -> suikers en vetten
bewerkt eiwitten
ontgift
opslag voor
transport naar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Golgi-apparaat

A

gestapelde platte membranen met holten (cisternae)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

functie golgi-apparaat

A

opslag, bewerking en verpakking van eiwitten/suikers/vetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

chromosomen

A

totaal 46
23 paren
helft van moeder/vader
22 paar autosomen
1 paar geslachtschromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

mitose

A

= celdeling
2n -> 2n + 2 n
in alle lichaamscellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kenmerken mitose

A
  • vind geen uitwisseling in DNA tussen de chromosomen
  • de centromeren worden in de anafase gesplitst
  • nieuwe cellen voor groei, herstel of ongeslachtelijke voortplanting
    -aantal chromosomen per kern blijft hetzelfde dus
  • dochtercellen = moedercellen
  • diploïd blijft diploïd
  • haploïd blijft haploïd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

haploïd kern

A

een cel met 1 enkel chromosoom van 1 paar per kern. Dit komt voor bij geslachtscellen (1n)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

diploïd kern

A

de chromosomen komen in paren voor (2n)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

mitose stappen

A
  • interfase -> verdubbelen organellen en DNA
  • profase _> trekdaden, DNA rolt op
  • metafase -> chromosomen middenin
  • anafase -> chromosomen uit elkaar
  • telofase -> cel gaat delen, DNA rolt uit
17
Q

meiose

A

proces van celdeling waarbij de 4 dochtercellen allemaal de helft van het aantal chromosomen van de oudercel krijgen

18
Q

meiose 1 formule

A

2n = n + n

19
Q

meiose 2 formule

A

n + n = n + n + n + n

20
Q

kenmerken meiose

A

geslachtscellen
dochtercellen niet gelijk aan moedercellen
moedercel = diploïd
dochtercel = haploïd
er vind DNA uitwisseling plaats
centromeren worden in anafase gesplitst
cellen voor geslachtelijke voortplanting

21
Q

4 hoofdweefseltypen

A

epitheel
bindweefsel
spierweefsel
zenuwcellen

22
Q

zenuwweefsel bevind zich in

A

hersenen
ruggenmerg
perferie (lichaam

23
Q

functie zenuwweefsels

A

prikkelgeleiding
aansturing

24
Q

soorten cellen in zenuwweefsels

A

neuronen -> zenuwcellen -> brengen info over naar andere zenuwcellen

gliacellen -> helpercellen -> ondersteuning, isoleren, sturen afweercellen aan.

25
Q

soorten spierweefsel

A

skeletspierweefsel; willekeurig
hartspierweefsel; onwillekeurig
gladspierweefsel -> in bloedvaten, blaas, luchtwegen -> onwillekeurig

26
Q

onwillekeurig spierweefsel

A

kunnen wij niet bewust aanspannen

27
Q

willekeurig spierweefsel

A

kunnen wij bewust aanspannen zoals skeletspierweefsel

28
Q

functie spierweefsel

A

maken beweging mogelijk, vervoeren bloed, lucht en voedsel.

29
Q

soorten bindweefsel

A
  • strikt bindweefsel -> vetweefsel, pezen, banden
  • vloeibaar -> bloed, lymfe
  • steunweefsel -> kraakbeen, beenweefsel (bot).
30
Q

functies bindweefsel

A

stevigheid
bescherming
transport stoffen (vloeibaar)
opslag energie (vetten)
verdediging (antistoffen)

word nooit aan buitenwereld bloodgesteld

31
Q

epitheelweefsel bevind zich in

A
  • bekleding holten, klieren, buizen
  • lichaamsoppervlak
  • word wel blootgesteld aan buitenwereld
32
Q

functies epitheelweefsel

A

bescherming -> schaven, uitdroging, ziekteverwekkers
doorlaatbaarheid reguleren (darmen)
zintuigfunctie : gevoel, temperatuur
klierproducten

33
Q

klierproducten epitheelweefsel

A
  • exocrien -> zweet, melk, darmsap
  • endocrien -> hormonen (bijv. pancreas)