GK 1.12 Farmacologie Flashcards

1
Q

droge toepassing geneesmiddelen + toedieningsweg

A

poeder
capsules
tabletten
bruis, kauw, zuig tabletten

TW-> oraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

natte toepassing geneesmiddelen + toedieningsweg

A

oplossing
suspensie
emulsie

TW-> injectie, infusie, spray

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

vette toepassing geneesmiddelen + toepassingsweg

A

creme (water+ vet)
zalf (vet)
pasta (50% poeder)
TW -> vaak cutaan (huid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

farmacokinetiek

A

wat doet het lichaam met het geneesmiddel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

opname (ab-/resorptie)

A

opname van medicijnen in lichaamsvloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

lokale toediening

A

komt niet in het bloed, werkt op de plek zelf

vb; creme, inhalatie, spray, koeling, drankje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

systemische toediening

A

via het bloed door het hele lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

enteraal toedienen

A

via maag-darm kanaal
absorptie maag -> pijnstillers (zijn zuur0
absorptie dunne darm -> meeste medicijnen resorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

parenteraal

A

buiten maag-darm kanaal
intraveneus -> in venen
subcutaan -> onder de houd
intramusculair -> in de spier
verneveling en gassen (narcose
pleister
neusspray
d

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

factoren die resorptie beïnvloeden

A

vulling maag -> hoe meer gevuld, hoe slechtere resorptie

vet/water- oplosbaarheid geneesmiddel

doorbloeding/conditie maag-darm kanaal

toedieningsweg

gelijktijdig gebruik van andere middelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

distributie

A

aankomen van het middel in de weefsels waar het voor bedoeld is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

factoren die distributie beïnvloeden

A

het geneesmiddel

de organen

het individu

leverpassage

interacties geneesmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

afbreken geneesmiddel

A

onschadelijk maken en geschikt voor de uitscheiding maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

biotransformatie

A

geneesmiddelen afbreken tot metabolieten
- onschadelijk/onwerkzaam maken
- geschikt maken voor uitscheiding

dit gebeurt voor het grootste gedeelt door de lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

2 fasen metabolisering (omzetten lipofiel -> hydrofiel)

A

1 stof omzetten tot hydrofiele stof of opknippen
2 koppeling aan oplosbare stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

factoren die biotransformatie beïnvloeden

A

alcohol, andere geneesmiddelen -> doordat hij alle enzymen gaat gebruiken ipv dat het geneesmiddel dat doet

ouderen, kinderen, leveraandoeningen -> leverfunctie verminderd

individuele verschillen in enzymen

17
Q

excretie

A

uitscheiding, het uit het lichaam werken
lipofiel -> via het lever -> gal -> maag- darm kanaal
hydrofiel-> via de lever -> bloed -> nieren

18
Q

actief/passieve klaring geneesmiddel in nieren

A

actief -> transportsystemen -> kost energie

passief -> via filtratie -> kost geen energie.

19
Q

factoren die excretie in nieren beïnvloeden

A

meerdere geneesmiddelen die actief moeten worden uitgescheiden

doorbloeding/conditie van de nieren

ouderdom -> achteruitgang nierfunctie

20
Q

factoren die excretie darm beïnvloeden

A

je kan te maken krijgen met een enterohepatische kringloop waarbij er opnieuw resorptie plaats vind van het geneesmiddel waardoor de werkingsduur van het geneesmiddel nog weer langer duurt

21
Q

verschillende hoofdwerkingen

A

causaal -> oorzaak bestrijden
profylactische -> voorkomt ziekte
symptomatische -> bestrijd symptomen, niet ziekte
substitutie -> vult tekort van lichaam op
placebo -> bevatten geen werkzame stof

22
Q

nevenwerking

A

extra werking, naast de bedoelde werking

23
Q

bijwerking

A

werking die anders is dan de bedoelde werking, schadelijk en onbedoeld

specifiek -> betreft orgaan
aspecifiek -> betreft hele lichaam

24
Q

tolerantie

A

na herhaalde toediening word het minder werkzaam waardoor je steeds meer nodig bent om hetzelfde effect te krijgen

benzodiazepinen, morfine, alcohol

25
Q

rebound

A

bij staken geneesmiddel keren klachten ernstiger terug

benzodiazepinen, protonprompremmers (tegen maagzuur)

26
Q

resistentie

A

ongevoelig worden van bepaalde geneesmiddelen

antibiotica
HIV-remmers
cytostatica (chemo)

27
Q

interactie

A

verschillende stoffen beïnvloeden elkaars

versterken elkaar of doen elkaar teniet

kan op alle niveaus, resorptie, distributie, biotransformatie, excretie

28
Q

contra-indicatie

A

het middel mag niet gegeven worden bij bepaalde omstandigheden
relatieve; zorgvuldige afweging maken
absolute; mag absoluut niet

29
Q

stappen hoe een geneesmiddel word verwerkt

A

opname - ab/resorptie
verdeling en transport - distributie
afbreken - biotransformatie/metabolisme
uitscheiding - excretie