GK 1.1 Opbouw Flashcards

1
Q

chemisch niveau + functie

A

atomen, moleculen

FUNCTIE= atomen (kleinste bouwstenen) verbinden zich tot moleculen met een complexe vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Celniveau + functie

A

cellen

FUNCTIE = verschillende moleculen vertonen interactie zodat grotere structuren ontstaan -> cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

weefselniveau + FUNCTIE

A

hartspierweefsel, spierweefsel, botweefsel. Cellen van hetzelfde type vormen een weefsel die samenwerken om een specifieke functie uit te voeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

orgaanniveau

A

Bijv. hart dat bestaan uit verschillende lagen hartspierweefsel en andere weefsels.

Orgaan bestaat uit 2 of meer soorten weefsels die samenwerken tot een bepaalde functie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

orgaanstelselniveau + functie

A

organen werken samen tot een orgaanstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

organismeniveau

A

de mens

alle orgaanstelsels werken samen om het leven en de gezondheid in stand te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

artrose

A

aandoening bij ouderen op weefselniveau waarbij het kwaliteit van het kraakbeen minder word in het hele gewricht. Soms raakt het ontstoken en het bot veranderd. DIt kan zorgen voor pijn, stijfheid, moeite met bewegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

functies orgaanstelsel huid

A
  • warmteregulatie
  • zweten
  • bescherming tegen ziekteverwekkers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

functies bottenstelsel

A
  • bescherming organen
  • beweging mogelijk maken
  • bloedcellen maken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

functies spierstelsel

A

bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

functies zenuwstelsel

A
  • signalen geven
  • signalen opvangen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

endocrien orgaanstelsel functies

A

hormonen maken
signalen aan het lichaam geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

cardiovasculair orgaanstelsel functies

A

O2 naar organen, CO2 naar longen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ademhalingsstelsel functies

A

O2 het lichaam in, CO2 het lichaam uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

lymfestelsel functies

A

vochtafvoer, afweer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

spijsverteringstelsel functies

A

aanvoer voedingsstoffen

17
Q

urinewegstelsel functies

A
  • afval
  • reguleren bloedsamenstelling
18
Q

voortplantingsstelsel functies

A

voortplanten

19
Q

homeostase

A

het binnen bepaalde grenzen constant zijn en houden van de samenstelling van het intern milieu

homeo = onveranderlijk
stasis = stilstaand

20
Q

homeostatische regulering

A

een RECEPTOR is gevoelig voor een bepaalde verandering in de omgeving -> PRIKKEL (STIMULUS) = een besturingscentrum dat informatie van de receptor ontvangt en verwerkt en een EFFECTOR (cel of orgaan) die reageert op de signalen van het besturingscentrum en waarvan de werking van de prikkel tegengaat of versterkt.

21
Q

negatieve terugkoppeling

A

ongeacht of de prikkel bij de receptor toeneemt of afneemt, wekt een variatie buiten de normale grenzen en automatische reactie op waardoor de situatie word gecorrigeerd

bij een te hoge temperatuur word het omlaag gebracht en bij een te lage temperatuur word het omhoog gebracht

22
Q

positieve terugkoppeling

A

de aanvankelijke prikkel brengt een reactie teweeg waardoor die prikkel wordt versterkt.

hogere waarde => hoger
lagere waarde => lager

bijvoorbeeld bij bloedstolling