Dutch Vocabulary 3 Flashcards
hoofd
head
staan
stand
eigen
own
pagina
page
moeten
should
land
country
gevonden
found
antwoord
answer
de school
school
groeien
grow
studie
study
nog
still
leren
learn
planten
plant
afdekking
cover
voedsel
food
zon
sun
vier
four
tussen
between
staat
state
houden
keep
oog
eye
nooit
never
laatste
last
laten
let
gedachte
thought
stad
city
boom
tree
oversteken
cross
boerderij
farm
hard
hard
begin
start
zou
might
verhaal
story
zaag
saw
ver
far
zee
sea
tekenen
draw
links
left
laat
late
lopen
run
niet
don’t
terwijl
while
pers
press
dicht
close
nacht
night
echt
real
leven
life
weinig
few
noorden
north
boek
book
dragen
carry
nam
took
wetenschap
science
eet
eat
kamer
room
vriend
friend
begon
began
idee
idea
vis
fish
berg
mountain
stop
stop
eenmaal
once
base
base
hear
hear
paard
horse
gesneden
cut
zeker
sure
kijken
watch
kleur
color
gezicht
face
hout
wood
belangrijkste
main
geopend
open
lijken
seem
samen
together
volgende
next
wit
white
kinderen
children
beginnen
begin
kreeg
got
lopen
walk
voorbeeld
example
gemak
ease
papier
paper
groep
group
altijd
always
muziek
music
die
those
beide
both
mark
mark
vaak
often
brief
letter
tot
until
mijl
mile
rivier
river
auto
car
voeten
feet
zorg
care
tweede
second