Dutch Vocabulary 1 Flashcards
Dutch Vocab 1
als
as
I
I
zijn
his
dat
that
hij
he
was
was
voor
for
op
on
zijn
are
met
with
ze
they
zijn
be
bij
at
een
one
hebben
have
deze
this
van
from
door
by
heet
hot
woord
word
maar
but
wat
what
sommige
some
is
is
het
it
u
you
of
or
had
had
de
the
van
of
aan
to
en
and
een
a
in
in
we
we
kan
can
uit
out
andere
other
waren
were
die
which
doen
do
hun
their
tijd
time
indien
if
zal
will
hoe
how
zei
said
een
an
elk
each
vertellen
tell
doet
does
set
set
drie
three
willen
want
lucht
air
goed
well
ook
also
spelen
play
klein
small
end
end
zetten
put
thuis
home
lezen
read
de hand
hand
poort
port
grote
large
spell
spell
toevoegen
add
zelfs
even
land
land
hier
here
moet
must
grote
big
hoog
high
dergelijke
such
volgen
follow
act
act
waarom
why
vragen
ask
mannen
men
verandering
change
ging
went
licht
light
soort
kind
uitgeschakeld
off
nodig hebben
need
huis
house
afbeelding
picture
proberen
try
ons
us
weer
again
dier
animal
punt
point
moeder
mother
wereld
world
dichtbij
near
bouwen
build
zelf
self
aarde
earth
vader
father