Dutch Vocabulary 10 Flashcards
zuurstof
oxygen
suiker
sugar
dood
death
vrij
pretty
vaardigheid
skill
vrouwen
women
seizoen
season
oplossing
solution
magneet
magnet
zilver
silver
dank
thank
tak
branch
wedstrijd
match
achtervoegsel
suffix
vooral
especially
vijg
fig
bang
afraid
reusachtig
huge
zus
sister
staal
steel
bespreken
discuss
vooruit
forward
gelijkaardige
similar
begeleiden
guide
ervaring
experience
partituur
score
appel
apple
gekocht
bought
geleid
led
toonhoogte
pitch
coat
coat
massa
mass
kaart
card
band
band
touw
rope
slip
slip
win
win
dromen
dream
avond
evening
voorwaarde
condition
voer
feed
gereedschap
tool
totaal
total
elementaire
basic
geur
smell
dal
valley
noch
nor
dubbel
double
zitje
seat
blijven
continue
blokkeren
block
grafiek
chart
hoed
hat
verkopen
sell
succes
success
bedrijf
company
aftrekken
subtract
evenement
event
bijzonder
particular
deal
deal
zwemmen
swim
termijn
term
tegengesteld
opposite
vrouw
wife
schoen
shoe
schouder
shoulder
spreiding
spread
regelen
arrange
kamp
camp
uitvinden
invent
katoen
cotton
geboren
born
bepalen
determine
quart
quart
negen
nine
vrachtwagen
truck
geluidsoverlast
noise
niveau
level
kans
chance
verzamelen
gather
winkel
shop
rekken
stretch
gooien
throw
glans
shine
pand
property
column
column
molecuul
molecule
selecteren
select
mis
wrong
grijs
gray
herhaal
repeat
vereisen
require
brede
broad
bereiden
prepare
zout
salt
neus
nose
meervoud
plural
woede
anger
vordering
claim
werelddeel
continent