Dutch A1-A2 Babbel, Stage 6c, 17 Jan 2025 Flashcards
English
Dutch
I don’t know this place (lit. here).
Ik ben hier niet bekend.
Could you (formal) show me that on the map?
Kunt u mij dat op de plattegrond laten zien?
on the left
links
far away
ver weg
on the right
rechts
straight ahead
rechtdoor
Could you (pl.) come to the café on the corner?
Kunnen jullie naar het café op de hoek komen?
I feel like a nice cup (of) tea.
Ik heb zin in een lekker kopje thee.
He wants another chocolate milk.
Hij wil nog een chocolademelk.
Can I bring you (formal) something to drink?
Kan ik u iets te drinken brengen?
He cannot drink beer (lit. He can no beer drink) because he’s driving.
Hij kan geen bier drinken omdat hij met de auto rijdt.
Could we get some water?
Kunnen we nog wat water krijgen?
What do you want to drink?
Wat wil je drinken?
We would like three cups (of) coffee.
We willen drie kopjes koffie.
I would like a cup (of) coffee.
Ik wil graag een kopje koffie.
the milk
de melk
the small beer
het biertje
the latte (lit. coffee inverted)
de koffie verkeerd
the water
het water
The little pancake is very tasty.
Het pannenkoekje is erg lekker.
Do you want a little beer or a little wine?
Wil je een biertje of een wijntje?
I feel like a little cheese roll.
Ik heb zin in een broodje kaas.
That is a small country.
Dat is een klein landje.
May I have a little bread roll?
Mag ik een broodje?
Can I order?
Mag ik bestellen?
I’ll take a ham bread roll.
Ik neem een broodje ham.
The little cake was tasty.
Het taartje was lekker.
For me a portion (of) cheese, please.
Voor mij een portie kaas, alstublieft.
Can we (have) the check?
Mogen we de rekening?
The pancakes are tasty.
De pannenkoeken zijn lekker.
the pancake
de pannenkoek
the restaurant
het restaurant
the bread roll
het broodje