Dutch A2 Unit 3: Zijn rode schoenen glanzen Flashcards
a gold(en) shoe; a wool suit; cotton
een gouden schoen; een wollen pak, een wool pak; katoen
both
allebei
Can that saleswoman give you good advice?
Kan die verkoopster je een goed advies geven?
Can you iron those yellow pants?
Kan je die gele broek strijken?
clean; dirty
schoon; vies
Do you have a blue t-shirt without sleeves?
Heb je een blauw T-shirt zonder mouwen?
He doesn’t have a green shirt.
Hij heeft geen groen overhemd.
He has a younger (little) sister and an older brother.
Hij heeft een jonger zusje en een oudere broer.
a sharp suit: He’s wearing a sharp (lit. neat) suit.
een net pak: Hij draagt een net pak.
His red shoes shine.
Zijn rode schoenen glanzen.
I like your [sense of] humor! (I find your humor nice!)
Ik vind je humor leuk!
I don’t want to wear a (not any) dirty (little) dress.
Ik wil geen vies jurkje dragen.
I have blue eyes.
Ik hep blauwe ogen.
I see you (plural) already.
Ik zie jullie al.
I want to put on a clean t-shirt.
Ik will een schoon T-shirt aantrekken.
I washed her black sweater.
Ik heb haar zwarte trui gewassen.
her black sweater: I washed her black sweater.
haar zwarte trui: Ik heb haar zwarte trui gewassen.
I would like…
Ik had graag…
I’ll send a kind (little) get-well card.
Ik wil een lief beterschapskaartje sturen.
In the office I always wear a sharp suit with [a] tie.
Op kantoor draag ik altijd een net pak met stropdas.