Dutch A2 Unit 12: Mijn bazin heeft veel ervaring. Flashcards

1
Q

(review) How much sugar do you need?

A

Hoeveel suiker heb je nodig?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

experience: My boss has a lot of experience.

A

ervaring: Mijn baas heeft veel ervaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

side job; salary; salary increase

A

de bijbaan; het salaris; salarisverhoging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

the boss (m/f); my own boss

A

de baas, de bazin; mijn eigen baas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

the office; to earn

A

het kantoor; verdienen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

boring; It seems boring to me.

A

saai; Het lijkt me saai.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

(past tense) to work; to earn

A

werken: werkte, werkten; verdienen: verdiende, verdienden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

the waitress

A

de serveerster

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

while I was in school (during my studies)

A

naast mijn studie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

How much did you earn last year? he earned

A

Hoeveel heb je vorig jaar verdient? hij verdiende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

to work as [a] manager

A

werken als leidinggevende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

delivered newspapers as a freelancer

A

krantenbezorgd als freelancer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

in the beginning; now

A

in het begin; nu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

This salary is too low for my position.

A

Dit salaris is te laag voor mijn functie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

(‘t kofschip: t or d?) to call (you called); to use (she used)

A

bellen: jij belde, jij heeft gebeld; gebruiken, zij gebruikte, zij heeft gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

(hebben or zijn) The boss (m.) worked a lot.

A

De baas heeft veel gewerkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

(hebben or zijn: motion but no direction) I have never flown (in a plane).

A

Ik heb nog nooit gevlogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

(hebben or zijn: change of situation) His friend (f.) has stopped working.

A

Zijn vriendin is gestopt met werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

(hebben or zijn: motion, direction to destination) I drove to the office.

A

Ik ben naar kantoor gereden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

(hebben or zijn: motion, direction to destination) The boss (f.) stormed angrily into her office.

A

De bazin is boos in haar kantoor gestormd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

(hebben or zijn: direct object) I drove the car.

A

Ik heb het auto gereden.

22
Q

(hebben or zijn): My car was broken, so my colleague drove today.

A

Mijn auto was kapot, dus mijn collega heeft vandaag gereden.

23
Q

a new keyboard for my computer

A

een nieuw toetsenbord voor mijn computer

24
Q

I sat at my desk.

A

Ik zat aan het bureau.

25
Q

My daughter wanted (to make) a career in in construction.

A

Mijn dochter wilde carrière maken in de bouw.

26
Q

He has written many applications.

A

Hij heeft veel sollicitaties geschreven.

27
Q

There are 121 applications for the vacancy.

A

Er zijn 121 sollicitaties binnengekomen op de vacature.

28
Q

family or career: Family and career coexisted well in my company.

A

Gezin en carrière gingen prima samen in mijn bedrijf.

29
Q

The buyer has ordered new keyboards for all employees.

A

De inkoper heeft voor alle werknemers nieuwe toetsenborden besteld.

30
Q

Who did you invite for the job interview?

A

Wie heb je uitgenodigd voor het sollicitatiegesprek?

31
Q

built up an impressive career

A

een indrukkende carrière opgebouwd

32
Q

(present perfect vs. simple past: single action) I walked to work.

A

Ik ben naar het werk gewandeld.

33
Q

(present perfect vs. simple past: repeated actions) I always walked to work.

A

Ik wandelde altijd naar het werk.

34
Q

(present perfect vs. simple past: single action) The German client called.

A

De Duitse klant heeft gebeld.

35
Q

(present perfect vs. simple past: happened at a specific time) The client called precisely when I was (sat) on the toilet.

A

De klant belde precies toen ik op het toilet zat.

36
Q

(present perfect vs. simple past: general condition) Women didn’t study (go to school) when my grandma was young.

A

Vrouwen studeerden niet toen mijn oma jong was.

37
Q

(backshifting: simple past) She said that my tie was (sat) crooked.

A

Ze zei dat mijn stropdas scheef zat.

38
Q

(backshifting: simple past) I heard that you had a new job: congratulations!

A

Ik hoorde dat jij een nieuwe baan had, gefeliciteerd!

39
Q

(simple past: general condition over time) My internship was educational. I learned a lot.

A

Mijn stagiaire was leerzaam. Ik heb veel geleerd.

40
Q

(B) My first computer had a Dutch keyboard.

A

Mijn eerste computer had een Nederlands toetsenbord.

41
Q

(B) I always wrote on that old-fashioned wooden desk.

A

Ik schreef altijd aan dat ouderwetse houten bureau.

42
Q

(B) My wife has put together an impressive career.

A

Mijn vrouw heeft een indrukwekkende carrière opgebowd.

43
Q

(B) Whom have you invited (people) (handled the invitations) for the interviews?

A

Wie heb je uitgenodigd voor het sollicitatiegesprek?

44
Q

(B) As [a] freelancer I’m my own boss.

A

Als freelancer ben ik mijn eigen baas.

45
Q

(B) In the beginning he didn’t earn as much as now.

A

In het begin verdiende hij nog niet zoveel als nu.

46
Q

(B) As a sideline (side job) I’ve delivered newspapers for a long time.

A

Ik heb als bijbaan jarenlang kranten bezorgd.

47
Q

(B) The lawyer worked for a large firm (office)

A

De advocaat werkte voor een groot kantoor.

48
Q

(B) This salary is too low for my level.

A

Dit salaris is te laag voor mijn functie.

49
Q

(review) The Afsluitdijk was built… Belgium is not bilingual…

A

De Afsluitdijk werd gebouwd… België is niet tweetalig…

50
Q

(review) Brielle was earlier… In Flanders they understand…

A

Brielle was vroeger… In Vlanderen verstaan…

51
Q

(review) painter; Flemish fries; for a large firm (company)

A

de schilder; Vlaamse frieten; voor een groot kantoor