Chapter 9 - goed Nieuws Flashcards
1
Q
One says
A
Men zegt
2
Q
To cheat
A
Bedriegen
3
Q
Follow the signs
A
De borden volgen
4
Q
Capital letter
A
De hoofdletter
5
Q
The ferry
A
De pont
6
Q
To pass an exam
A
Een examen halen
7
Q
Pronunciation
A
De uitspraak
8
Q
Something
A
Het een en ander
9
Q
- The case 2. The company
A
De zaak
10
Q
Discuss
A
Bespreken
11
Q
- To sit on 2. To be a member
A
Zitten op
12
Q
At a certain moment
A
Op een bepaald moment/ op een gegeven moment
13
Q
At an undefined location, somewhere
A
Op een bepaalde plek
14
Q
Everywhere
A
Overal
15
Q
Both (people)
A
Beide / beiden
16
Q
A few
A
Enkele
17
Q
To register
A
Zich aanmelden voor
18
Q
To make an offer
A
Een aanbod doen
19
Q
To accept
A
Aannemen