caput 6.1 Flashcards
1
Q
annus
A
anni; het jaar
2
Q
campus
A
campi; het kamp
3
Q
modus
A
modi; de wijze, de maat
4
Q
praefectus
A
praefecti; de bevelhebber
5
Q
ara
A
arae; het altaar
6
Q
proelium
A
proelii; de veldslag
7
Q
alienus
A
-a, -um; van een ander, vreemd
8
Q
apertus
A
-a, -um; open
9
Q
latus
A
-a, -um; breed, uitgestrekt
10
Q
reliquus
A
-a, -um; overig
11
Q
summus
A
-a, -um; hoogste, het hoogste van
12
Q
pauci
A
-ae, -a; weinig
13
Q
eques
A
equitis, m; de ruiter, de ridder
14
Q
aetas
A
aetatis, v; de leeftijd, de periode
15
Q
consuetudo
A
consuetudinis, v; de gewoonte
16
Q
laus
A
laudis, v; de lof, de verdienste
17
Q
voluntas
A
voluntatis, v; de wil
18
Q
caput
A
capitis, o; het hoofd, het hoofdstuk
19
Q
iter
A
itineris, o; de reis, de weg
20
Q
opus
A
operis, o; het werk
21
Q
(mihil) opus est
A
+abl; (ik heb) nodig