caput 4.2-4.3 Flashcards
1
Q
dolus
A
doli; de list
2
Q
femina
A
feminae; de vrouw
3
Q
vacuus
A
+abl, -a, -um; leeg, vrij van
4
Q
liber
A
+abl, libera, liberum; vrij (van)
5
Q
fraus
A
fraudis, v; het bedrog
6
Q
os
A
oris, o; de mond, het gelaat
7
Q
parere
A
-eo, +dat; gehoorzamen
8
Q
sedere
A
-eo, sedi, sessum; zitten
9
Q
tueri
A
-eor, tuitus sum; bekijken, beschermen
10
Q
fluere
A
-o, fluxi, fluxum; vloeien
11
Q
permittere
A
-o, permisi, permissum; toestaan, toevertrouwen
12
Q
rumpere
A
-o, rupi, ruptum; openbreken, verbreken
13
Q
vincere
A
-o, vici, victum; overwinnen, overtreffen
14
Q
perferre
A
-fero; pertuli, perlatum; overbrengen, verdragen
15
Q
hinc
A
bijwoord; van hier
16
Q
quidem
A
bijwoord; wel(iswaar), tenminste, meer bepaald
17
Q
capillus
A
capilli; het haar
18
Q
lectus
A
lecti; het bed
19
Q
luna
A
lunae; de maan