caput 2.1 Flashcards
1
Q
dein(de)
A
bijwoord; daarna
2
Q
denique
A
bijwoord; ten slotte
3
Q
domi
A
bijwoord; thuis
4
Q
domum
A
bijwoord; naar huis
5
Q
etiam
A
bijwoord; ook, zelfs, nog
6
Q
hic
A
bijwoord; hier
7
Q
iam
A
bijwoord; al, dadelijk
8
Q
ibi
A
bijwoord; daar
9
Q
ideo
A
bijwoord; daarom
10
Q
itaque
A
bijwoord; daarom
11
Q
maxime
A
bijwoord; het meeste, zeer (veel)
12
Q
saepe
A
bijwoord; dikwijls
13
Q
semper
A
bijwoord; altijd
14
Q
sic
A
bijwoord; zo
15
Q
simul
A
bijwoord; tegelijk
16
Q
statim
A
bijwoord; dadelijk
17
Q
subito
A
bijwoord; plotseling
18
Q
tamen
A
bijwoord; toch
19
Q
tandem
A
bijwoord; (uit)eindelijk
20
Q
tum of tunc
A
bijwoord; op dat moment, dan
21
Q
ubi
A
bijwoord; waar, (daar) waar
22
Q
non
A
ontkenning; niet
23
Q
ac of atque
A
nevenschikkend voegwoord; en
24
Q
at
A
nevenschikkend voegwoord; maar