caput 3.1 Flashcards
praeda
praedae; de buit, de prooi
sagitta
sagittae; de pijl
silva
silvae; het bos
spectaculum
spectaculi; het schouwspel
egregius
-a, -um; buitengewoon
extremus
-a, -um; uiterste, het uiterste van
nudus
+abl, -a, -um; naakt, beroofd van
miser
misera, miserum; ongelukkig
canis
canis, m; de hond
comes
comitis, m; de kameraad
pudor
pudoris, m; de schaamte, het eergevoel
auris
auris, v; het oor
mens
mentis, v; de geest, het verstand
pellis
pellis, v; de huid
agmen
agminis, o; de troep, de colonne
vulnus
vulneris, o; de wonde
recens
~, ~, recentis; recent, fris
passus
passus; de pas
vultus
vultus; het gezicht
cornu
cornus, o; de hoorn, de legerflank
apellare
-o; aanspreken, noemen
dubitare
-o; twijfelen, aarzelen
incitare
-o; aanvuren
negare
-o; ontkennen, weigeren
servare
-o; bewaren, redden
latere
-eo; verborgen zijn (voor)
manere
-eo, mansi, mansum; blijven
miscere
-eo, miscui, mixtum; vermengen
solere
-eo; gewoon zijn
polliceri
-eor, pollicitus sum; beloven
agnoscere
-o, agnovi, agnitum; herkennen, erkennen
edere
-o, edi, esum; eten
fingere
-o, finxi, fictum; vormen, verzinnen
intermittere
-o, intermisi, intermissum; onderbreken
petere
-o, petivi, petitum; gaan naar, vragen
ruere
-o, rui, rutum; vooruitstormen, instorten
tollere
-o, sustuli, sublatum; opheffen, wegnemen
reverti
-or; terugkeren
fugere
-io, fugi, fugi; (ont)vluchten
interficere
-io, interfeci, interfectum; doden
eo
(bijwoord) daarheen, daardoor
mox
(bijwoord) weldra
prope
(bijwoord) dichtbij
tantum
(bijwoord) zoveel, alleen maar
quantum
(bijwoord) hoeveel, (zoveel) als
una
(bijwoord) samen
quoniam
(ondersch. voegw.) aangezien