B1 - B2 - Onregelmatige Werkwoorden Flashcards
iets bedragen
bedroeg / bedragen (total / totaled)
sluipen
sloop / geslopen (sneak / sneaked)
prep: “uit” - De dief sloop het huis uit
krimpen
kromp / gekrompen (shrink / shrunk)
gieten
goot / gegoten (pour / poured)
verzoeken
verzocht / verzocht (sought / requested)
meten
mat / gemeten (measure / measured)
opwinden
wond op / opgewonden (excite / wind up // excited / wound up)
spuiten
spoot / gespoten (spray / sprayed)
onderhouden
onderhield / onderhouden (maintain / maintained)
zwerven
zwierf / gezworven (roam / roamed)
opslaan
sloeg op / opgeslagen
verheffen
verhief / verheven
uplift / elevate
uplifted..
verwerven
verwierf
verworven
acquire / acquired
ondernemen
ondernam
ondernomen
fluiten
floot
gefloten