B1 - B2 - Belangrijke Werkwoorden Flashcards
bewaren
to keep / store / preserve
beweren (v)
beweerde / beweerd (v)
claim
to claim
claimed (niet schuldig te zijn)
toegeven (aan)
gaf toe / toegegeven
to admit / own up to / to give in (surrender something)
gave in / admitted
waarnemen
to perceive
telkens
every time
knikken
to nod
elders
elsewhere
begeleiden
to accompany / guide / mentor
zowat
about (this many people die of…)
roughly (ten times the amount of)
De planeet trok meteen mijn aandacht… het was __
boeien
captivating / intrigue
afleiden uit
deduce from / gather from / derive from
vermijden
to avoid
ontwijken
to dodge
aandringen
dringen
to urge / insist
to be pushed / pressed
benadruk
emphasize
aansporen
to urge
- zich inspannen*
- zich inzetten*
to make an effort
to be committed to
(zich) beseffen / realiseren
to realize
plakken
to stick
slaan sloeg / geslagen
to hit was beaten
kapotmaken
destroy
boren / gebord
drill / drilled
royaal
generously
is bevoegd / zijn bevoegd
is authorized
opschuiven (schoof, geschoven)
shove over (shoved, pushed)
iets aanpakken / aankaarten
to approach / address an issue
immers
after all
dienen / bedienen
to serve
oplossen
to resolve
vervoerd
transported
gericht
focused
overslaan
skip
werp
throw
kruipen
to crawl
tegenkomen
come across
De vrouwen waren aan het plannen hoe ze haar nieuwe woonkamer zou _
inrichten (to furnish, decorate, arrange)
dalen / is gedaald / afdalen / afgedaalde
drop / has dropped / descending / descended
zuinig
economical / frugal
afspreken / afgesproken om
agree / agreed to
beledigen / beledigd ik voelt me aangevallen
to offend / offended i feel offended (attacked)
verdedigen / verdedigd
to defend / defensive
af te komen kwijtraken
to get rid of
staren / staart
staring / stares