A2-B1 lastig (old) Flashcards

1
Q

circumstance

A

omstandigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

float (floated)

A

drijven (dreef, gedreven)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

That you can be yourself / can express your passion

A

ik kan mijn ei erin kwijt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

I do not see that it will work out OR I think that it will not work out; explanation: this indicates that someone is negative towards something. Even not willing to cooperate.

A

Dat zie ik niet zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

I don’t have a talent for this; explanation: someone does not have a talent for this. But it is also used as an excuse for not doing something.

A

Dat ligt mij niet zo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

That is not what I mean; explanation: mainly used when someone tries to make something clear and the other starts filling things in. After this sentence, very often a further explanation will follow to explain what it is all about.

A

Daar gaat het mij niet om

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

reached your limit

A

Dan houd ik het voor gezien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

almost (formal)

A

vrijwel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

owner / holder / possesor

A

bezitter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

The ratio between

The camp was relatively cheap

A

De verhouding tussen

De kamping was naar verhouding best goedkoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

I want a ___ anyway…

A

ik wil hoe dan ook een…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

by trial and error

A

met vallen en opstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

nagger
whiner
nag

A

zeikerd
zeurpiet
zeurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

don’t count on it

A

reken er niet op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

the mood

A

de stemming / het humeur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

I do not take this resolution seriously

But I am not affected by it

A

ik trek mij van deze resolutie niets aan (zich aantrekken van)

ik trek me er niets van aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

In the Netherlands this is not common (occurred, occurred)

A

In Nederland komt dat niet vaak voor (kwam voor, is voorgekomen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

the reverse / opposite

A

het omgekeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

depressed

A

deprimerend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

threaten

A

dreigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

emphasis

explicitly

A

nadruk

nadrukkelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

constraint / limitation

A

beperking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

it is irrelevant whether you are a student

A

het is niet van belang of u student bent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

maintain order

A

de orde handhaven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

opponent / supporter

A

tegenstander / voorstander

26
Q

humiliating

A

vernederend

27
Q

to skip class

A

spijbelen

28
Q

cuts (to jobs)

A

bezuinigen

29
Q

suffer (suffered / has suffered)

A

lijden (leed / heeft geleden)

30
Q

free-spirited

A

vrijgevochten

31
Q

short-sighted

A

kortzichtig

32
Q

go-getter

A

doorzetter

33
Q

dominant

Apparently the flu is going around (prevalent)

A

heersende

blijkbaar heerst de griep

34
Q

unpleasant

A

onaangenaam

35
Q

not long in advance

A

niet lang van tevoren

36
Q

end up
Where do you end up?
Where did you end up?
Where did they end up?

A

terechtkomen
Waar kom je terecht?
Waar ben je terechtgekomen?
Waar zijn ze terechtgekomen?

37
Q

adequate / solid / proper

definitely / actually / indeed

A

degelijk

wel degelijk

38
Q

ergens niet omheen kunnen

“…Maar na drie jaar in Peking, kon ik er niet omheen.”

A

you need to accept the situation
iets is duidelijk

“…But after three years in Beijing, I had to come to grips with it.”

39
Q

don’t expect much from anything

A

niet veel van iets verwachten

40
Q

exhibition

A

tentoonstelling

41
Q

admire

A

bewonderen

42
Q

fear / anxiety

A

vrees / angst

43
Q

Then contact the help desk
My telephone rings
I don’t answer now

A

Neem dan contact op met de helpdesk
Mijn telefoon gaat
Ik neem nu niet op

44
Q

more or less

A

min of meer

45
Q

They kept on eye on my bags

He had kept an eye on the girl

A

Ze hielden mijn tassen in de gaten

Hij had het meisje in de gaten gehouden

46
Q

subtract from
adding up
multiply by

A

aftrekken van
optellen
vermenigvuldigen met

47
Q
single person
bachelor
widow widower
divorce
to go out
A
alleenstaande
vrijgezel
weduwe / weduwnaar
scheiden
op stap gaan
48
Q
hem - him
een - a
het - it
zijn - are
zo een - such a
A
'm
'n
't
z'n
zo'n
49
Q

iets aankunnen v
met iets omgaan v

Leven met water’ vergaart kennis over hoe we in Nederland anders met water kunnen omgaan. innovatienetwerk.org

Het werken in deze gespannen situatie houdt in dat wij als beveiligingspersoneel moeten weten hoe je veilig en verantwoord met risico’s omgaat. reports.shell.com

Hij pakte de situatie verrassend goed aan. (aanpakken)

Ik kan het niet meer aan
om met deze dilemma’s om te kunnen gaan
als er niet goed mee wordt omgegaan

A

cope with sth. verb

The ‘Living with Water’ programme will gather knowledge with regard to how we in the Netherlands can approach water differently.

Working in these tense conditions means we as security staff must know how to handle risks safely and responsibly.

He dealt with the situation surprisingly well. (tackled)

I can’t handle it anymore
to be able to deal with these dilemmas
if it’s not handled properly

50
Q

uiterst

A

very (last)

51
Q

Gezien zijn salaris denk ik…

A

Given / Considering his salary I think..

52
Q

Ze hebben maar liefst..

A

They have no less than..

53
Q

modest person

a modest income

A

bescheiden

54
Q

The hotel seemed really nice on the photos

A

Het hotel leek echt leuk op de foto’s

55
Q

That stood out

A

Dat viel op

56
Q

It did attract us and we booked right away

A

Het trok ons aan en we boekten meteen

57
Q

The hotel turned out to be a good choice

A

Het hotel bleek een goede keuze te zijn

58
Q

matig

A

mediocre

59
Q

iets toepassen v

iets aanbrengen v

op iem./iets van toepassing zijn v

voor iem./iets gelden v

A

I can apply my theoretical knowledge in my job.
Ik kan mijn theoretische kennis in mijn baan toepassen.

He applied the cream to his face.
Hij bracht de crème op zijn gezicht aan.

The rules apply equally to all.
De regels zijn op iedereen in dezelfde mate van toepassing.

applies to

60
Q

An ode to “figuring out” this terrible phrase’s translations:

My father tried to figure out why the TV was not working.

Will you take care of this / figure this out? (arrange)

I am trying to figure out how the new machine works.

But first we had to figure out how to fit all the things we bought in the suitcases….

We are figuring out what the trip will cost.

A

Mijn vader probeerde uit te zoeken waarom de tv het niet deed. (iets uitzoeken)

zal je dit regelen? (iets regelen)

Ik probeer erachter te komen hoe de nieuwe machine werkt. (achter iets komen)

Maar eerst moesten we uitvogelen hoe we alle dingen die we gekocht hadden in godsnaam mee gingen nemen (iets uitvogelen verb (less common))

We zijn aan het berekenen wat de reis gaat kosten. (iets berekenen)