A2 - B1 - Belangrijke Uitdrukken Flashcards

1
Q

1) Ik ben het _ _ auto problemen
2) Ik heb er _ _ _ _ auto problemen
3) Zij _ de situatie verrassend goed _
4) Zij _ het niet meer _

A

1) omgaan met (I am coping / dealing with car troubles)
2) mee te maken met (I am dealing with / experiencing car troubles) meemaken
3) pakte aan (She handled the situation surprisingly well) aanpakken
4) kan aan (she can’t handle / take it anymore) aankunnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ze hebben maar liefst..

A

They have no less than..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ik ga uit van 30 mensen

A

I’m assuming 30 people

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De vrouw wil aandacht. Je kan haar niet meer negeren

Zeg het op een andere manier

A

ergens niet omheen kunnen i.e. je kunt haar niet meer ergens omheen

“…Maar na drie jaar in Peking, kon ik er niet omheen.”

you cannot ignore it any longer you need to accept the situation “…But after three years in Beijing, I had to come to grips with it (couldn’t ignore it anymore)”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
A

Daar gaat het mij niet om

That is not what I mean; explanation: mainly used when someone tries to make something clear and the other starts filling things in. After this sentence, very often a further explanation will follow to explain what it is all about.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het _ _ _ _ om te bakken!

A

Dat ligt mij niet zo

I don’t have a talent for this; explanation: someone does not have a talent for this. But it is also used as an excuse for not doing something.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

op prijs stellen

A

appreciate

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Oke! Dat is het voor vandaag dan…

Zeg dit op een andere manier

A

Dan houd ik het voor gezien

Ok I’ll call it a day then

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Laat maar!

Zeg maar op een andere manier

A

dat gaat je niets aan

that’s none of your business! / that doesn’t concern you

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het wordt verondersteld geweldig te zijn het hoort te zijn geweldig -check other?

A

it’s supposed to be great

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

I do not see that it will work out OR I think that it will not work out; explanation: this indicates that someone is negative towards something. Even not willing to cooperate.

A

Dat zie ik niet zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

op pad

A

on the road

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ik moet werk inhalen!

A

I need to catch up on work!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe heb je het doorgebracht?

A

How did you spend it? (i.e. holidays)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

minstens zo belangrijk er moeten minstens tien cursisten

A

at least as important there must be at least ten students

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vermoedelijk ben ik gewoon thuis

A

I will likely just be at home

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ophouden met ophouden te bestaan

A

to stop cease to exist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de mate waarin

A

the extent to which

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

moest ze wennen AAN de klimaat

A

she had to get used TO the climate

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Heb ik me in Amsterdam gevestigd

A

I settled in Amsterdam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

onder andere (o.a.)

A

among other things

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

optreedt de politie hoeft niet op te treden optreden (trad op, opgetreden)optraden

A

occurs the police do not have to act performance (performed) occurred / performed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

dol zijn op

A

love

24
Q

afstappen op Hij is afgestopt op zijn managerHij stapt op iedereen af

A

to approach He approaches everyoneHe has turned to his manager

25
Q

burgerlijke staat

A

martial status

25
Q

mentale toestand

A

mental state

26
Q

the later it is in the day, the busier it will be

A

hoe later het op de dag is, hoe drukker het zal zijn

27
Q

het vond plaats in Canada het speelt zich af in Canada

A

it took place in Canada it was set in Canada

29
Q

grenzen te stellen

A

to set boundaries

29
Q

That you can be yourself / can express your passion

A

ik kan mijn ei erin kwijt

30
Q

The ratio betweenThe camp was relatively cheap

A

De verhouding tussenDe kamping was naar verhouding best goedkoop

31
Q

I want a ___ anyway…

A

ik wil hoe dan ook een…

32
Q

by trial and error

A

met vallen en opstaan

33
Q

don’t count on it

A

reken er niet op

34
Q

“Het maakt ons niet uit wat mensen denken”

Zeg maar op een andere manier

A

We trekken zich van wat mensen denk niets aan

We don’t care what people think of us

ik trek mij van deze resolutie niets aan (zich aantrekken van) ik trek me er niets van aan

I do not take this resolution seriously But I am not affected by it

35
Q

In the Netherlands this is not common (occurred, occurred)

A

In Nederland komt dat niet vaak voor (kwam voor, is voorgekomen)

36
Q

it is irrelevant whether you are a student

A

het is niet van belang of u student bent

38
Q

maintain order

A

de orde handhaven

39
Q

not long in advance

A

niet lang van tevoren

40
Q

end up Where do you end up? Where did you end up? Where did they end up?

A

terechtkomen Waar kom je terecht? Waar ben je terechtgekomen? Waar zijn ze terechtgekomen?

41
Q

don’t expect much from anything

A

niet veel van iets verwachten

42
Q

Then contact the help desk My telephone rings I don’t answer now

A

Neem dan contact op met de helpdesk Mijn telefoon gaat Ik neem nu niet op

43
Q

more or less

A

min of meer

45
Q

They kept on eye on my bagsHe had kept an eye on the girl

A

Ze hielden mijn tassen in de gatenHij had het meisje in de gaten gehouden

46
Q

Gezien zijn salaris denk ik…

A

Given / Considering his salary I think..

47
Q

The hotel seemed really nice on the photos

A

Het hotel leek echt leuk op de foto’s

48
Q

That stood out

A

Dat viel op

49
Q

It did attract us and we booked right away

A

Het trok ons aan en we boekten meteen

50
Q

The hotel turned out to be a good choice

A

Het hotel bleek een goede keuze te zijn

51
Q

als het gaat om

A

when it comes to

52
Q

halen uit elkaar

A

to take apart

53
Q

….de deur uit

A

out the door

54
Q

Kan je morgen even spreken? Het gaat om een probleem… “gaat om”

A

It “concerns” a problem….

55
Q

1) Ik kan mijn theoretische kennis in mijn baan __.
2) Hij _ de crème op zijn gezicht _.
3) De regels zijn op iedereen in dezelfde mate _ _.

A

1) toepassen (apply)
2) iets aanbrengen v (He applied the cream to his face.)
3) van toepassing (The rules apply equally to all.)

55
Q

Figuring out how “to figure out” works in Dutch!:

1) Mijn vader probeerde _ te _ waarom de tv het niet deed.
2) Will you take care of this? (arrange)
3) Ik probeer er_ te _ hoe de nieuwe machine werkt.
4) But first we had to figure out how to fit all the things we bought in the suitcases (use less common.. uit_)
5) We are figuring out what the trip will cost.
6) Ik kan er niet uit _maken waar het over gaat

A

1) uit te zoeken - My father tried to figure out why the TV was not working.
2) zal je dit regelen?

3) achter te komen - I am trying to figure out how the new machine works (get behind / get a hold of)
We zijn aan het berekenen wat de reis gaat kosten.

4) Maar eerst moesten we uitvogelen hoe we alle dingen die we gekocht hadden in godsnaam mee gingen nemen. (iets uitvogelen (less common))
5) (iets berekenen)
6) I can’t figure out / make out what it is about