Anemie en andere dingen Flashcards

1
Q

zijn de Reticulocyten verhoogd of verlaagd wanneer er sprake is van een anemie door een verhoogd verbruik/afbraak van ery’s?

A

Reticulocyten verhoogd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

zijn de Reticulocyten verhoogd of verlaagd wanneer er sprake is van een anemie door een probleem met de aanmaak van ery’s?

A

Reticulocyten verlaagd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

zijn de Reticulocyten verhoogd of verlaagd wanneer er sprake is van een anemie door verlies van ery’s?

A

Reticulocyten normaal/verhoogd/verlaagd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

3 vormen van microcytaire anemie:

A
  • Fe gebrek
  • Thalassemie
  • Anemie van de chronische ziekte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

8 vormen van normocytaire anemie:

A
  • acute bloeding
  • nierziekte
  • anemie van de chronische ziekte
  • infiltratie beenmerg door maligniteit
  • myelodysplastisch syndroom (MDS)
  • hemolyse zonder reticulocytose
  • sikkelcel anemie
  • aplastische anemie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

6 vormen van macrocytaire anemie:

A
  • vitamine B12 deficiëntie
  • foliumzuur deficiëntie
  • alcohol
  • hypothyreoidie
  • MDS
  • hemolyse (reticulocytose)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

microcytair + verlaagde reticulocyten:

A
  • Fe gebrek of
  • anemie van de chronische ziekte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

microcytair + reticulocyten normaal of verhoogd:

A

thalassemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

normocytair + reticulocyten verlaagd:

A
  • nierziekte
  • anemie van de chronische ziekte
  • infiltratie beenmerg door maligniteit
  • MDS
  • aplastische anemie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

normocytair + reticulocyten normaal:

A
  • acute bloeding
  • hemolyse zonder reticulocytose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

normocytair + reticulocyten verhoogd:

A
  • sikkelcel anemie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

macrocytair + reticulocyten verlaagd:

A
  • vitamine B12 deficiëntie
  • foliumzuur deficiëntie
  • alcohol
  • hypothyreoidie
  • MDS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

macrocytair + reticulocyten verhoogd:

A
  • hemolyse (reticulocytose)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

innervatie kauwspieren:

A

door n. mndibularis (tak van n. trigeminus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

innervatie tongspieren:

A

n. hypoglossus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

innervatie door n. facialis:

A
  • smaak van voorste 2/3 deel van de tong
  • speekselklieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

innervatie door de n. glossopharyngeus:

A
  • smaak achterste 1/3 van de tong
  • gevoel achterste 1/3 van de tong
  • speekselklieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hongercentrum:

A

AgRP en NPY

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

verzadigingscentrum:

A

CART en POMC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

pariëtale cellen maken…

A

zoutzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

hoofdcellen maken…

A

pepsinogeen

22
Q

ghreline is een…

A

orexigene factor en bevordert dus de eetlust

23
Q

leptine zorgt voor stimulatie…

A

van afgifte van anorexigene factoren

24
Q

hormoon dat de HCl secretie in de maag remt:

A

somatostatine

25
Q

hormonen dat de secretie van HCl in de maag stimuleert:

A

gastrine en histamine

26
Q

stimulatie van HCl secretie in de maag: (proces)

A
  • G-cellen in het antrum geven gastrine af
  • gastrine activeert de enterochromaffine cel, de EC-cel
  • de EC-cel gaat histamine afgeven
  • histamine stimuleert de pariëtale cel om zoutzuur te produceren
27
Q

2 andere manieren van stimulatie van de HCl secretie in de maag:

A
  • via cholinerge neuronen via de nervus vagus, wordt de EC-cel gestimuleerd en gaat die histamine afgeven en dat stimuleert de pariëtale cel.
  • een hoge concentratie gastrine kan de pariëtale cel ook direct activeren, maar dat is veel minder effectief
28
Q

remming van de HCl secretie in de maag: (proces)

A
  • D-cellen in het antrum geven somatostatine af
  • somatostatine gaat via de bloedbaan naar de EC-cel en remt die
  • daardoor wordt er geen histamine afgegeven
  • en wordt de pariëtale cel dus niet gestimuleerd
  • en vindt er dus geen maagzuur secretie plaats
29
Q

directe remming van de maagzuur secretie door het duodenum:

A
  • de zure voedselbrij komt in het duodenum
  • het duodenum geeft secretine en GIP af
  • dat werkt direct remmend op de pariëtale cel
  • daardoor wordt de maagzuur productie geremd
30
Q

indirecte remming van de maagzuur secretie door het duodenum:

A
  • de zure voedselbrij komt in het duodenum
  • het duodenum geeft CCK af
  • dat CCK gaat naar de bloedbaan
  • CCK gaat naar de D-cellen in het antrum
  • het CCK stimuleert de afgifte van somatostatine door de D-cellen
  • daardoor wordt de pariëtale cel geremd
31
Q

werking histamine 2 receptor antagonist:

A
  • H2 receptor wordt geblokkeerd
  • daardoor geen cAMP
  • daardoor kunnen de blaasjes die basaal liggen in de pariëtale cel, niet fuseren
  • daardoor kan de inhoud van die blaasjes, het zoutzuur, niet vrijkomen in het maaglumen
32
Q

werking protonpomp remmers:

A
  • de protonpomp remmers remmen de protonpompen in de blaasjes van de pariëtale cel
  • daardoor komt er geen H+ meer in het maaglumen
  • daardoor kan Cl geen zoutzuur vormen met de H+
33
Q

het acinaire deel van de exocriene pancreas wordt gestimuleerd door de hormonen:

A

CCK en Gastrine

34
Q

het ductulaire deel van de exocriene pancreas wordt gestimuleerd door het hormoon:

A

secretine

35
Q

de acinaire cel zorgt voor:

A

afgifte van spijsverteringsenzymen

36
Q

de ductulaire cel zorgt voor:

A

afgifte van bicarbonaat

37
Q

welke twee typen cellen, die zich in het duodenum bevinden, spelen een rol bij secretie door de pancreas?

A

I-cel en S-cel

38
Q

welk hormoon geeft de I-cel af?

A

CCK

39
Q

welk hormoon geeft de S-cel af?

A

secretine

40
Q

waardoor wordt de I-cel gestimuleerd?

A

door vetzuren en aminozuren in het duodenum

41
Q

waardoor wordt de S-cel gestimuleerd?

A

door de zure pH in het duodenum

42
Q

welk hormoon stimuleert de secretie van HCO3- in de galducten?

A

secretine

43
Q

welk hormoon remt de secretie van HCO3- in de galducten?

A

somatostatine

44
Q

glucose en galactose gaan over het apicale membraan van de enterocyt, door het transporteiwit:

A

SGLT1, dat is natrium afhankelijk

45
Q

fructose gaat over het apicale membraan van de enterocyt, door het transporteiwit:

A

GLUT5, dat is passief

46
Q

hoe werkt de absorptie van natrium chloride in de villi in het ileum?

A
  • via NHE3 wordt Na+ de cel in gebracht en gaat H+ naar buiten
  • via DRA gaat chloride de cel in en gaat HCO3- de cel uit
  • aan de basolaterale zijde gaat chloride de cel uit en wordt HCO3- de cel ingebracht
  • Na+ gaat ook de cel uit
47
Q

thiopurines:

A

azathiopurine
mercaptopurine
thioguanine

48
Q

anti-TNF:

A

infliximab
golimumab
adalimumab

49
Q

alfa-4bèta-7 antagonist:

A

vedolizumab

50
Q

anti IL12/IL23:

A

ustekinumab