5.5 Flashcards
1
Q
aside from
A
afgezien van
2
Q
appliance
A
apparaat
3
Q
confront with (to)
A
confronteren met
4
Q
come across (to)
A
tegenkomen
5
Q
contrary (to)
A
in tegenstelling tot
6
Q
disappear (to)
A
verdwijnen
7
Q
desire (to)
A
verlangen
8
Q
harvest (to)
A
oogsten
9
Q
in shape
A
in vorm
10
Q
isolate (to)
A
isoleren, afzonderen
11
Q
juicy
A
sappig
12
Q
nap
A
dutje
13
Q
shift (to)
A
verplaatsen
14
Q
take into consideration (to)
A
in overweging nemen
15
Q
weed (to)
A
onkruid wieden