3.3 Flashcards
1
Q
ativate (to)
A
activeren, in werking brengen
2
Q
alike
A
evenzeer
3
Q
desire
A
verlangen
4
Q
eventually
A
uiteindelijk
5
Q
excluded
A
buitengesloten
6
Q
fake
A
nep
7
Q
heartbreak
A
hartzeer
8
Q
increase (to)
A
toenemen
9
Q
injury
A
verwonding, blessure
10
Q
instance
A
voorbeeld, geval
11
Q
out of the blue
A
uit het niet
12
Q
overall
A
in het algemeen
13
Q
remain (to)
A
(over)blijven
14
Q
randomly
A
willekeurig
15
Q
related to
A
verband houden met