5.2 Flashcards
1
Q
alarmed
A
bezorgd
2
Q
aside
A
opzij
3
Q
breathe (to)
A
ademen
4
Q
burn (to)
A
verbranden
5
Q
cluster
A
groep
6
Q
demonstrate (to)
A
laten zien / aantonen
7
Q
dummy
A
hier: testpop
8
Q
instructor
A
instructeur
9
Q
limb
A
ledemaat
10
Q
procedure
A
procedure
11
Q
proud
A
trots
12
Q
pulse
A
pols(slag)
13
Q
qualified
A
bevoegd / afgestudeerd
14
Q
recover (to)
A
herstellen
15
Q
relieved
A
opgelucht