1.1 Flashcards
1
Q
account
A
verslag
2
Q
additional
A
nog eens, extra
3
Q
approximately
A
ongeveer
4
Q
be sentenced (to)
A
veroordeeld worden
5
Q
be stored (to)
A
opgeborgen zijn
6
Q
bend down (to) – bent – bent
A
bukken
7
Q
crash (to)
A
neerstorten
8
Q
explode (to)
A
ontploffen
9
Q
height
A
hoogte
10
Q
hide (to) – hid – hidden
A
verbergen, verstoppen
11
Q
impact
A
klap
12
Q
narrowly
A
op het nippertje
13
Q
ripple
A
(doen) rimpelen, golven of deinen
14
Q
section
A
deel
15
Q
slam into (to)
A
met een harde klap ergens tegenaan
botsen