1.3 Flashcards
1
Q
abandoned
A
verlaten
2
Q
call for (to)
A
ophalen
3
Q
coward
A
lafaard
4
Q
distinguished
A
voornaam, deftig
5
Q
do up (to)
A
renoveren
6
Q
dramatic
A
theatraal
7
Q
draw attention to (to) – drew–
drawn
A
de aandacht vestigen op - vestigde(n) -
gevestigd
8
Q
driveway
A
oprit, oprijlaan
9
Q
fight (to) – fought - fought
A
vechten - vocht(en) - gevochten
10
Q
hand in (to)
A
inleveren
11
Q
haunted (to be)
A
spoken
12
Q
inhabitant
A
bewoner, inwoner
13
Q
jealous
A
jaloers
14
Q
make out (to) - made out - made
out
A
zien, onderscheiden - zag(en) - gezien
15
Q
manor
A
groot (heren)huis