1.2 Flashcards
1
Q
adjust (to)
A
aanpassen aan
2
Q
adore (to)
A
gek zijn op
3
Q
amazed
A
verbaasd
4
Q
ancestor
A
voorouder
5
Q
apart
A
apart, gescheiden
6
Q
bizarre
A
bizar
7
Q
compare (to)
A
vergelijken
8
Q
critical
A
kritisch, belangrijk
9
Q
custom
A
gewoonte
10
Q
expand (to)
A
groeien, uitbereiden
11
Q
extended
A
uitgebreid
12
Q
fit in (to)
A
passen in, erbij horen
13
Q
fluent
A
vloeiend
14
Q
for good
A
voor altijd
15
Q
generation
A
generatie
16
Q
humid
A
vochtig
17
Q
lose touch (to) – lost touch – lost
touch
A
vervreemden van
18
Q
opt to (to)
A
kiezen
19
Q
roots
A
wortels (cultuur)
19
Q
regard as (to)
A
beschouwen
20
Q
seperate (to)
A
losmaken
21
Q
tend to (to)
A
neigen naar
22
Q
uncommon
A
ongewoon