4.1 Onderzoek binnen de antrozoologie Flashcards
U hebt inmiddels al heel wat kennis verzameld over de antrozoölogie en hebt al een scala aan wetenschappelijk onderzoek zien voorbijkomen. Uit deze onderzoeken maakte we echter ook al op dat er regelmatig opmerkingen geplaatst worden bij de kwaliteit hiervan. Meer dan dertig jaar geleden werd de aandacht al gevestigd op de kwalitatieve beperkingen van HAI-onderzoek (Beck & Katcher, 1984). Hoewel sinds die tijd zeker vorderingen zijn gemaakt in de kwaliteit van het onderzoek blijft wetenschappelijke rigor een aandachtspunt en wordt de nood zaak om de methodologische standaarden consistent te volgen nog steeds benadrukt.
In dit thema gaan we in op de beperkingen van het bestaande onderzoek en leert u aan welke methodologische standaarden toekomstig onderzoek moet voldoen. Ook kijken we door een methodologische bril naar bestaand onderzoek en maakt u kennis met de wetenschappelijke discussie binnen het veld.
Zoals u las in thema 1 is AAI het meest onderzochte thema binnen de antrozoölogie (Hosey, 2014) en hier is dan ook verreweg het meeste over geschreven op methodologisch vlak. Veel van de genoemde beperkingen kunt u echter extrapoleren naar HAI-onderzoek in het algemeen.
Lees het hoofdstuk van Kazdin (2019) over methodologische standaarden en strategieën in het ‘Handbook of Animal Assisted Therapy’. Dit hoofdstuk is met name gericht op het doen van interventieonderzoek (het beoordelen van AAT).
Bij het opzetten van een interventie-onderzoek begin je met het expliciteren van de theorie over de behandeling. Een dergelijke ‘small theory’ (of ‘treatment theory’) heeft een aantal eigenschappen.
Beschrijf deze eigenschappen. 5x
De small theory expliciteert
- de rationale voor de behandeling
- de toepassing ervan
- de evaluatie.
- Ook geeft de small theory aan via welke processen de behandeling effectief is, dus welke eigenschappen van de behandeling zorgen voor het gewenste resultaat.
- De small theory zorgt er ten slotte voor dat de juiste maatstaven worden gebruikt voor de evaluatie van de therapie.
In paragraaf 29.1.2 beschrijft Kazdin dat het belangrijk is om bij de specificatie van de rationale voor gebruik van een AAI bij een specifiek probleem of een specifieke populatie onderscheid te maken tussen een theorie van etiologie en een theorie van verandering. Hierover is echter vaak verwarring.
Geef van beide theorieën een beschrijving en leg uit welke soort theorie bij een ‘treatment study’ van belang is.
- Een theorie van etiologie is een theorie over de oorzaak van het probleem. Een theorie van verandering is een theorie over wat kan worden gedaan om de problemen te verlichten of op te lossen.
- In een studie naar het effect van AAT is de belangrijkste vraag waarom men zou verwachten dat het toevoegen van een dier aan de behandeling verschil maakt. Waarom leidt een AAI tot een therapeutische verbetering? Het gaat hier dus om een theorie van verandering. Voor een effectieve behandeling hoeven we de oorzaak van het probleem niet per se te weten, hierover hoeven we (dus) ook geen theorie te hebben.
NB Voor suggesties van theorieën om AAIs te verklaren, verwijst Kazdin naar twee bronnen die u al eerder tegenkwam, namelijk de artikelen van Amiot (2015) en van Serpell et al. (2017).
In paragraaf 29.1.3 beschrijft Kazdin dat het onderzoek naar AAT verdergaat dan enkel de vraag ‘Leidt de interventie tot verandering?’
Welke andere vragen zijn belangrijk bij onderzoek naar AAT? 7x
What zijn de basic requirements per vraag?
(inclusief: leidt de interventie tot verandering?)
In tabel 29.1 ziet u een overzicht van de onderzoeksvragen met bijbehorende interventiestrategie en onderzoeksdesign.
Belangrijke vragen zijn:
- Welke componenten zijn noodzakelijk, voldoende of faciliterend voor verandering?
- Welke componenten of andere interventies kunnen worden toegevoegd om het effect te vergroten?
- Welke veranderingen kunnen worden aangebracht in de therapie of in de manier waarop de therapie wordt aangeboden zodat het effect groter wordt?
- Hoe effectief is deze interventie in vergelijking met andere interventies voor dit probleem?
- Welke patiënt-, familie-, contextuele of andere eigenschappen beïnvloeden de richting of grootte van het effect van deze interventie?
- Welke processen of constructen mediëren de relatie tussen interventie en effect?
- Wat zijn precies de mechanismen onderliggend aan de verandering die wordt teweeggebracht door de interventie?
- Intervention versus no- intervention or waiting-list control group
- 2 or more intervention groups. 1 receives the full intervention package, other groups receive that package minus 1 or more components
- 2 or more intervention groups. 1 receives the full intervention package, other groups receive that package plus other components
- 2 or more intervention groups that differ in 1 or more facets (e.g.,duration, intensity)
- 2 or more intervention groups that receive different interventions
- 1 or more intervention but divided by levels of a predicted moderator (e.g., severity symptoms)
- 1 or more interventions with assessment on presumed processes that may be responsible for, lead to, or statistically account for change
- 1 group once treatment efficacy is established. The research identifies how treatment procedures change underlying processes that in turn lead to symptom change. This research moves to the laboratory in human an nonhuman animal studies, if a therapy analogue can be provided.
ekijk het volgende YouTube-videofragment (Washington Post, 18 september 2018):
Videofragment Sony’s robot dog Aibo vs. a real puppy
Welke toegevoegde waarde heeft Aibo in onderzoek naar AAT?
Door gebruik te maken van Aibo (of een ander levenloos alternatief voor een dier) kan worden gekeken naar welke elementen van AAT werkzaam zijn. Therapie met Aibo als controleconditie kan licht werpen op de vraag of een levend dier in de sessie het verschil maakt, of dat een levenloos substituut een soortgelijk effect teweegbrengt.
In eerdere bronnen is het u vast al opgevallen dat het huidige onderzoek binnen de antrozoölogie wordt geplaagd door een aantal hardnekkige methodologische tekortkomingen. De volgende vragen gaan over deze beperkingen en de aanbevelingen voor vervolgonderzoek die hierop zijn gebaseerd.
Gebruik voor het beantwoorden van de vragen het hoofdstuk van Kazdin (2019) en het artikel van Serpell et al. (2017).
Kazdin geeft aanbevelingen voor toekomstig onderzoek op basis van de geconstateerde tekortkomingen.
Geef aan welke dit zijn.
Op voorhand dient goed te worden nagedacht over de onderzoekspopulatie. Met name vroeg in een onderzoeksprogramma is het aan te raden een relatief homogene sample te includeren. Belangrijk is hierbij rekening te houden met het benodigde aantal participanten voor voldoende power. Als de sample te heterogeen is dan is er meer variabiliteit en is het moeilijker een effect te demonstreren (terwijl dit er in een bepaalde groep wellicht wel is). Wanneer de sample size erg groot is dan mag het sample wél heterogeen zijn en kunnen subgroepanalyses worden uitgevoerd. Dit is echter zelden het geval.
Het is belangrijk een behandelprotocol op te stellen met daarin de belangrijkste aspecten van de interventie (procedures, interacties, onderwerpen van discussie, activiteiten, rollen). De rol van het dier (naast die van de therapeut) moet hierin duidelijk beschreven worden. Het behandelprotocol is de ‘small theory’, vertaald in meer concrete procedures. Dit is belangrijk omdat het richtlijnen geeft voor het trainen van therapeuten en voor de evaluatie van therapietrouw. Het protocol faciliteert ook het behoud en de ontwikkeling van de ervaring en onderzoeksresultaten door de tijd heen en maakt replicatie van het onderzoek door anderen mogelijk.
Er moet gebruik gemaakt worden van meer dan een uitkomstmaatstaf en van meerdere beoordelingsmethoden. Wanneer de resultaten convergeren over verschillende maatstaven maakt dit de onderzoeksbevindingen sterker. Ook moet er aandacht zijn voor uitkomstmaten die niet de primaire focus zijn. Een breder assessment geeft een breder beeld van de effecten van de therapie en maakt het mogelijk therapieën grondiger met elkaar te vergelijken. Een focus buiten de gebruikelijke uitkomstdomeinen (denk aan subjectieve ervaringen en geluksgevoel) kan zelfs de unieke impact van AAIs vaststellen.
Ook in het artikel van Serpell (2017) worden aantal uitdagingen in het onderzoek naar AAIs benoemd. Hij verdeelt dit onder in theoretische uitdagingen en praktische uitdagingen. Wat betreft de theoretische uitdagingen geeft Serpell (zoals u inmiddels al weet) aan dat de belangrijkste uitdaging ligt in het feit dat het veld van AAI onderzoek (maar dit mag u breder trekken naar HAI onderzoek) een gebrek heeft aan sterke verklarende theorieën. Hij noemt daarnaast een aantal praktische uitdagingen die gelden voor AAI onderzoek maar (deels) voor het hele HAI veld.
Ook Serpell geeft, op basis van de geconstateerde tekortkomingen, een aantal adviezen. Welke zijn dit, en komen deze overeen met de aanbevelingen van Kazdin?
Net als Kazdin geeft Serpell aan dat er meer aandacht moet zijn voor:
- goede controle groepen
- en alternatieve behandelingscondities,
- en voor het opstellen van een behandelprotocol.
- Daarnaast geeft Serpell nog aan dat, hoewel blinderen van proefpersonen niet mogelijk is, blind scoren vaak wel mogelijk is.
- Daarnaast is het van belang om de klinische waarde van de verandering die tot stand komt evalueren in relatie tot de duur en de intensiteit van de exposure aan het dier. Dit moet over langere termijn opgevolgd worden. Op deze manier komen we meer te weten over de ‘dosering’ en de lange termijn effecten van de therapie.
Net als Kazdin benadrukken Serpell et al. het belang van een goede controlegroep. Beiden noemen het ethische bezwaar tegen een controlegroep die geen behandeling krijgt. Kazdin heeft hier echter nog enkele andere bezwaren tegen.
Welke bezwaren zijn dit? 3x
- Wanneer participanten willekeurig worden toegewezen aan condities is de kas groot dat ze stoppen met de studie wanneer ze merken dat ze in de controlegroep zitten en dus geen enkele vorm van therapie krijgen. Dit zorgt niet alleen voor minder participanten, maar verstoort ook het idee dat de twee groepen (door de willekeurige toewijzing) niet van elkaar verschillen op manieren die conclusies over de behandeling bemoeilijken.
- Voor veel psychiatrische en psychologische problemen zijn reeds evidence-based behandelingen beschikbaar. Behandeling versus geen behandeling is in deze context niet zo interessant, het is juist van belang aan te tonen of de behandeling door AAT even effectief is of zelfs bepaalde voordelen heeft ten opzichte van de gangbare therapie.
- Vrijwel elke interventie met enige mate van geloofwaardigheid leidt tot verandering. Behandeling versus geen behandeling zegt dus niets over het belang van het dier in de therapie.
What is a small theory or treatment theory?
This theory specifies the
clinical problem, what the treatment is, how or why that treatment can be expected to have an impact on the problem, what the critical components of treatment are, and what outcomes best reflect therapeutic change. This small theory makes explicit the rationale for the treatment and its application and evaluation, and guides methodological decisions before the study begins.
Designofastudybeginswithmakingimplicitthetheorythatonehasabouttheintervention and how and why it might work
Thesmalltheoryalsoproposeshowthetherapyworks,i.e.,throughwhatprocesses. Specifying the process through which change occurs can guide the activities of the therapy sessions.
What is often the Achilles’ heel of AAI research?
the control or comparison condition
Inpsychiatryandpsychology,wedonotknowthecauses.Itislikelytherearemultiple causes, and for all individuals given some diagnosis there are subgroups with different risk factors, causal paths, and outcomes. ‘The’ cause would be an enormous oversimplification. Moreover, causal paths can vary greatly for subtypes of the disorder, by sex and by ethnicity.
Do we need to know the causes to have effective interventions?
No
The blending or confusion of etiology and change is often evident in which situation?
When an investigato rselects
a characteristic of the child that he or she considers to be the basis of a problem (etiology) and believes the goal of an AAI as altering that characteristic (change). This very premise can threaten the credibility of the study. The etiology-treatment-focus connection is dubious unless the investigator has a new theory that connects them plausibly.
Sampling issues:
Ambiguous and heterogenous samples: all sorts of untoward conditions and experiences early in life place youths at risk for untoward outcomes years later. These conditions include natural disasters, human-made disasters, other life calamities, absence of resources, and experiences in the home. Can a given intervention address all comers, or can we identify a group whom we believe might be well-suited for AAI?
The obvious strategy might be to include everyone available and later evaluate any subgroup that responded well. That strategy harbours 2 problems that interfere with showing that an AAI made a difference:
Which 2?
1) Variability (heterogeneity – homogeneity of the samples). In conducting a treatment
outcome study it is advisable to start with a relatively homogenous sample (children similar in age, roughly similar problems). The reason is that as a rule, the greater the variability (diversity or heterogeneity) of the sample, the more difficult it can be to demonstrate a treatment effect. Highly diverse samples can greatly increase the likelihood of finding no differences in the effects of treatment when differences truly exists.
2) Sample size and statistical power. The key concept underlying sample size is statistical power, which refers to the likelihood of detecting a statistically significant difference when the conditions (e.g., AAI versus some comparison) truly are different. Technically, this is phrased in the context of null hypothesis testing and is defined as the probability of rejecting the null hypothesis (i.e., there are no differences) when that hypothesis is false (i.e., there really are differences).
A weakness in AAI intervention literature is the relatively small samples used. In treatment research much larger samples are usually needed. The consequences of not having well-powered studies are failing to find an effect when there is one and inconsistent effects among many different studies addressing the same question.
Reminder of why methodology is so critical in examining AAIs. 3 interrelated reasons:
1) Reviewers voice concerns about the weak methodology of AAI research overall.
2) It is still the case that a large proportion of studies have no control groups or only a no-
treatment or wait-list group.
3) The number of RCTs of AAIs is relatively small.