3.3 Dieren in het onderwijs Flashcards
Dr. Beetz legt uit dat er over het algemeen twee manieren zijn om een hond te incorporeren in het onderwijs, met zogeheten ‘school dogs’ en ‘visiting dogs’.
Leg uit wat dit zijn en benoem de verschillen.
‘Schooldogs’ zijn honden die tijdens de lessen in één klas aanwezig zijn op regelmatige basis (bij voorkeur maximaal twee tot drie ochtenden in de week). De trainer (‘handler’) van de hond is de leraar, die meestal ook de eigenaar is en speciaal is opgeleid binnen AAE.
De doelen kunnen sociaal-emotioneel van aard zijn: verbetering van de sociale interactie van de leerlingen, verbetering van de relatie tussen leraar en leerlingen, verbetering van de sfeer in de klas en daarnaast nog verbetering van individuele sociale competenties.
‘Visiting dogs’ zijn honden die meestal van een trainer (‘handler’) zijn die geen leraar op de school is, maar wel speciaal opgeleid is in AAE. De trainer en hond komen één of meerdere keren voor een paar uur op een school, waarbij de hond vaak niet de hele tijd actief is.
De doelen zijn educatief van aard. Leerlingen leren over de hond of het beschermen van dieren en dierenwelzijn. Ze leren bijvoorbeeld hoe je een hond moet trainen, hoe er juist mee om te gaan, hoe ze te verzorgen, hoe ze te benaderen en te aaien. Daarnaast kunnen onderwerpen als dierenmishandeling (afhankelijk van de leeftijd van de kinderen) en ziektes bij honden aan bod komen.
In beide gevallen is de hond dus speciaal getraind, gescreend op geschiktheid en gesocialiseerd op de situatie en de leerlingen met wie de hond te maken heeft. De doelen verschillen echter.
Meer specifiek zijn er drie manieren waarop de hond ingezet kan worden in de klas.
Beschrijf deze.
- De passieve aanwezigheid van de hond in de klas: de hond ligt ergens in de ruimte te rusten.
- De actieve betrokkenheid van de hond in reguliere schoolactiviteiten: de hond deelt bijvoorbeeld schoolwerk uit, gooit een dobbelsteen bij rekentaken of het kind leest voor aan de hond.
- De taak met de hond is de leerervaring: er wordt bijvoorbeeld een parcours gebouwd voor de hond waarmee de coördinatie of de impulscontrole van het wordt kind getraind.
Dr. Beetz noemt mogelijke positieve effecten van HAI en AAI die vastgesteld zijn in meerdere studies. Ook noemt zij de effecten van het kunstmatig verhogen van het oxytocineniveau.
Zet de lijst met positieve effecten van de interactie met het dier (9x) naast die van de effecten van oxytocine (9x) en vergelijk deze. Wat valt u op?
HAI
1, betere algemene en cardiovasculaire gezondheid
- toename van sociale interactie, aandacht, vertrouwen en communicatie
- verbetering van de stemming, afname in depressie
- afname van agressie
- afname van angst
- afname bij stressgerelateerde
- parameters (bloeddruk, hartslag, cortisol)
- pijnreductie
- verhoging van concentratie en motivatie
Oxytocine
- beter welbevinden en gezondheid
- toename in sociale interactie en vertrouwen
- verbetering van de stemming, afname in depressie
- afname van agressie
- afname van angst
- afname bij stressgerelateerde
- parameters (bloeddruk, hartslag, cortisol)
- pijnreductie
- verhoging van concentratie en motivatie
De lijst met effecten van het dier en de lijst met effecten van oxytocine (onafhankelijk van het dier) lijken sterk op elkaar. Dit suggereert dat het vrijkomen van oxytocine en de aanwezigheid (en mogelijk het aaien) van een hond sterk aan elkaar gerelateerd zijn.
Ook in deze lezing komen naast de oxytocinehypothese weer de biofiliehypothese en de hechtingstheorie terug als verklarende theorieën voor de werking van AAE.
Hoe verhouden deze drie theorieën zich tot het verbeteren van de executieve functies (essentieel als basis voor leren)?
De drie theorieën gaan alle uit van verlaging van stress en angst. Stress en angst werken remmend op de executieve functies.
Welke andere twee condities die het leerproces bevorderen worden positief door AAE beïnvloed?
Een goede relatie tussen de leraar en de leerlingen, en een positieve stemming of sfeer in de klas.
In haar lezing beschrijft dr. Beetz twee verschillende leesprogramma’s (‘reading programs’) waarbij de hond ingezet kan worden.
Beschrijf deze twee soorten programma’s en geef aan waarin zij overeenkomen en verschillen.
Honden kunnen door vrijwilligers ingezet worden in ongestructureerde leesprogramma’s als leespartner voor het kind (zoals in het R.E.A.D-programma). In dit geval gaat het om vrijwilligers die met hun hond naar scholen of bibliotheken komen. Er worden geen leesinstructies gegeven en er is weinig tot geen betrokkenheid van de begeleider (de vrijwilliger).
Honden kunnen tevens ingezet worden in gestructureerde leesprogramma’s voor individuele of kleine groepen leerlingen. Het gaat hier om een ‘schooldog’ die wordt begeleid door de leraar. In dit geval worden wel leesinstructies gegeven (bijvoorbeeld over technieken, woordherkenning en grammatica).
In beide gevallen zijn de verwachte effecten gebaseerd op relaxatie, motivatie en een positieve atmosfeer. De doelgroep verschilt echter: in het eerste geval wordt er met name vloeiend lezen getraind en moet de leerling dus al beschikken over de basisvaardigheden. In het tweede geval worden juist deze basisvaardigheden aangeleerd met behulp van de hond.
Welke effecten kunnen worden bereikt met leesprogramma’s? 5x
- vloeiender lezen
- correcter lezen
- meer motivatie om te lezen
- verbetering van het sociaal-emotioneel functioneren
- verbetering van het zelfbeeld
INLEIDING VRAAG 1 T/M 4
In de vorige opdracht lichtte dr. Beetz al een tipje van de sluier op over de evidentie van AAE. Brelsford, Meints, Gee en Pfeffer (2017) onderzochten dit grondig met een systematische review.
Lees het artikel van Brelsford et al. (2017) en beantwoord de vragen.
De review van Brelsford et al. richt zich op AAI in de educatieve setting (AAE), maar de focus was niet alleen gericht op educatieve of cognitieve effecten.
Welke uitkomstcategorieën werden nog meer bekeken?
Brelsford bespreekt een breed scala aan uitkomstmaten die onderverdeeld kunnen worden in cognitie, sociaal en emotioneel functioneren, motorische vaardigheden en fysiologische activatie (‘physiological arousal’).
Ook de doelgroepen waarin de interventies bestudeerd werden, variëren nogal.
Welke doelgroepen zijn geïncludeerd in de review? 2x
- Zich typisch ontwikkelende kinderen
2, Kinderen met gedrags- en leerproblemen zoals:
- Stoornissen in het autistisch spectrum
- Hechtingsproblemen
- Emotionele- / gedragsproblemen
- Leer-, taal- en communicatieproblemen
- Visuele en auditieve verwerkingsproblemen
- Aandachtsproblemen
Deze lijst geeft een indicatie van de doelgroepen en settings waarin u AAE kunt verwachten.
Ziet u een relatie tussen de duur van het contact met het dier en de resultaten?
Nee. De studies die positieve uitkomsten laten zien, variëren enorm in duur van het contact met het dier: van een eenmalig bezoek tot constante aanwezigheid.
Herkent u de resultaten die Andrea Beetz in haar lezing noemde in deze review? 9x
Welke kanttekening kunt u daarbij maken?
Ook uit deze review komen de volgende effecten van AAE naar voren:
- toename van sociale interactie en functioneren
- verbetering van de stemming in de klas
- toename in de motivatie voor leren
- verbetering van de executieve functies
- sneller en accurater lezen
- hogere concentratie
- toename in aandacht
- afname van stress en angst
- verbeterde communicatie.
Uit deze review blijkt echter eveneens hoe lastig de verschillende onderzoeken te vergelijken zijn. Uit vraag twee kwam al naar voren hoe extreem verschillend AAE wordt vormgegeven qua duur. Daarnaast zijn er verschillen in hoe het dier wordt ingezet, welk dier wordt ingezet en bij welke doelgroepen. En ook hier laat de kwaliteit van het onderzoek vaak te wensen over.
Een specifieke en steeds populairdere vorm van AAE zijn de leesprogramma’s (‘reading programs’) waarbij honden ingezet worden om de leesvaardigheden van kinderen te verbeteren. U kwam deze vorm van AAE al tegen in de lezing van dr. Beetz.
Lees de review van Hall, Gee en Mills (2016) over de effecten van het voorlezen aan honden bij kinderen. Beantwoord vervolgens de vragen.
Eén van de eerste leesprogramma’s is het Reading Education Assistance Dogs (READ)-programma. Voorstanders van dit programma stellen dat het voorlezen aan honden zorgt voor meer motivatie om te lezen door ontspanning en zelfvertrouwen, een verlaging van de bloeddruk en voor een niet-beoordelende veilige omgeving om te oefenen met lezen. Er zijn echter geen gecontroleerde studies gedaan die deze claims ondersteunen. Toch zien Hall et al. in de bredere literatuur wel aanwijzingen voor twee mogelijke mechanismen die voor verbeterde leesprestaties kunnen zorgen.
Welke twee mechanismen noemen zij?
Hoewel er geen direct bewijs voor is, verwachten Hall et al. dat de leesvaardigheid verbetert door een toename in motivatie om te lezen en een afname van angst om te lezen.
Onderzoek wijst uit dat het verhogen van de motivatie om te lezen zorgt voor een verbetering in de leesvaardigheden. Als kinderen dus inderdaad meer gemotiveerd raken om te lezen door de aanwezigheid van de hond dan kan dit zorgen voor een verbetering in de leesvaardigheden. Dit kan met name van belang zijn voor kinderen met leesproblemen, omdat slechte leesvaardigheden vaak gepaard gaan met een lage motivatie om te lezen.
In deze groep leerlingen speelt ook de angst om te lezen een rol. Deze angst ontstaat door klassieke conditionering waarbij het (hardop) lezen telkens gepaard gaat met een negatieve ervaring (negatieve reacties van leraren of klasgenootjes) en zo zorgt voor een associatie tussen lezen en negatieve interne responsen. De (stille) aanwezigheid van de hond als leespartner kan ervoor zorgen dat kinderen kunnen werken aan hun leesvaardigheden in hun eigen tempo en zonder angst om beoordeeld te worden.
Hall et al. bestudeerden de literatuur en vonden uiteindelijk 48 studies die effecten van het voorlezen aan honden onderzochten. De kwaliteit van deze studies wordt besproken in het kader van de ‘OCEBM levels of evidence’ (Oxford Centre for Evidence-Based Medicine levels of evidence). Deze indeling is opgesteld om de kwaliteit van het bewijs voor een bepaalde behandeling te kwalificeren en dit inzichtelijk te maken voor behandelaars (voor meer informatie zie deze website).
Geef in onderstaande tabel weer wat de verschillende levels inhouden en geef het aantal studies (van de 48 gereviewde onderzoeken) per level. Trek vervolgens uw conclusie wat betreft de kwaliteit van het bewijs voor het effect van de leesprogramma’s.
Levels 1a 1b 1c 2a 2b 2c 3 4 5
1a Systematische reviews van RCT’s
1b Individuele RCTs met smalle betrouwbaarheidsintervallen
1c All or none case series
2a Systematische reviews van cohortstudies
2b Inviduele cohortstudies, inclusief RCTs van slechte kwaliteit - 1x
2c Outcomes research, ecologische studies - 7x
3 Individuele case-control studies
4 Case series, inclusief cohort- en case control studies van slechte kwaliteit - 13x
5. De mening van een expert - 27x
Meer dan de helft van de studies valt onder het OCEBM level 5, het laagste level. Het gaat hier met name om ad-hoc-rapportages van het effect van voorlezen aan een hond, aangetoond door de leraar van de klas of de hondentrainer (handler). Er werden vooral gedragsmatige veranderingen gedocumenteerd. In slechts enkele gevallen werden de leesvaardigheden beoordeeld, maar dit gebeurde zelden met gestandaardiseerde meetinstrumenten.
De studie met de hoogste score (van LeRoux et al.) wordt wel gepresenteerd als een RCT, maar vanwege de kwaliteit wordt deze ingedeeld in level 2b. Deze studie laat veelbelovende resultaten zien van het voorlezen aan honden door kinderen met leesproblemen: kinderen die voorlezen aan een hond scoren beter op leessnelheid (vergeleken met kinderen die voorlezen aan een teddybeer) en op correct lezen en leesbegrip (vergeleken met kinderen die voorlezen aan een teddybeer en de normale controlegroep).
Hoewel de studie van LeRoux et at. veelbelovende resultaten laat zien, kan in zijn algemeenheid worden gesteld dat de kwaliteit van het bewijs (gebaseerd op de OCEBM-classificatie) slecht is. Ook op dit gebied is er meer en beter onderzoek nodig om heldere uitspraken te kunnen doen over of en hoe leesprogramma’s de leesvaardigheden beïnvloeden.
Hall et al. noemen een aantal processen (gerelateerd aan leesvaardigheid) waarvan in het HAI-veld (dus breder dan enkel AAE) aangegeven wordt dat ze beïnvloed kunnen worden door de aanwezigheid van een dier.
Welke processen noemen zij en welke (elementen van) theorieën herkent u hierin? (Blader hiervoor even terug naar opdracht 1.6.2.)
6x
Dieren kunnen een effect hebben op:
- top-down-processen (attitude tegenover lezen, motivatie om te lezen)
- zelfvertrouwen
- angst en stress
- sociale steun
- aandacht en
- betrokkenheid.
De social support-hypothese en de biofiliehypothese worden letterlijk in de tekst genoemd. Meer impliciet kunt u echter nog meer theorieën uit de discussie filteren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan informatieverwerkingssystemen en motivatie, wat bij veel processen aan bod komt, het stressverlagende effect, dat gerelateerd is aan sociale steun en hechting, en activatie van het oxytocinesysteem, wat gerelateerd is aan reductie van angst en toename van vertrouwen.
Aan de hand van de resultaten van de gereviewde studies en de voorgestelde processen presenteren Hall et al. een model (weergegeven in figuur 2) van de wijze waarop het voorlezen aan een hond gedragsmatige processen beïnvloedt, waardoor de leeromgeving en de leesprestaties verbeteren.
Leg uit via welke wegen het voorlezen aan de hond al dan niet leidt tot een verbetering in de leerprestaties.
Het effect van het voorlezen van de hond is allereerst afhankelijk van of het kind een positieve ‘band’ met de hond heeft. Als hij of zij niet van de hond houdt, er bang voor is of erdoor afgeleid raakt, zal er waarschijnlijk geen verbetering in leesvaardigheden optreden. Als het kind wel van de hond houdt, er een connectie mee heeft of zich ondersteund voelt dan kan het voorlezen aan de hond via drie ‘paden’ tot een verbetering van de leesvaardigheden leiden:
- Een positievere stemming kan zorgen voor een toename van de zekerheid in het lezen, een verbeterde attitude tegenover lezen, een grotere motivatie om te lezen en meer betrokkenheid bij het lezen. Dat zorgt vervolgens voor een verbetering in de leesvaardigheden.
Het voorlezen van de hond kan ook een effect hebben op de ‘arousal’. Afhankelijk van het individu en het soort taak kunnen zowel een toename als een afname leiden tot een verbetering in de leesvaardigheden. - Een toename in arousal kan op bepaalde taken de cognitieve prestaties verbeteren, het proces is hier vervolgens hetzelfde als bij het vorige pad: de zekerheid in het lezen neemt toe, de attitude naar lezen verbetert, er is een grotere motivatie om te lezen en betrokkenheid bij het lezen wat samen zorgt voor een verbetering van de leesvaardigheden.
- Een verlaging van de arousal kan echter ook een positief effect hebben: de stress en angst geassocieerd met het lezen nemen af, wat vervolgens zorgt voor de inmiddels welbekende toename van zekerheid in het lezen, een verbeterde attitude tegenover lezen, een grotere motivatie om te lezen en betrokkenheid bij het lezen. Dat zorgt vervolgens voor een verbetering van de leesvaardigheden.
Kort samengevat kunnen de leesvaardigheden verbeteren doordat het voorlezen aan een hond waar het kind zich prettig bij voelt (hij/zij is niet bang of afgeleid) van invloed is op bepaalde gedragsprocessen (zelfvertrouwen, attitude, motivatie, betrokkenheid). Deze invloed kan enerzijds gemedieerd worden door stemming (pad 1: de hond zorgt voor een betere stemming wat zorgt voor de gedragsveranderingen wat zorgt voor verbeterde leesprestaties) of door arousal (pad 2&3). Bij arousal kan zowel een toename in arousal als een afname in arousal positief van invloed zijn op de gedragsprocessen. Bij een afname in arousal wordt dit veroorzaakt door een afname in stress en angst geassocieerd met lezen.