3.4 Wat betekent AAI voor het dier? Flashcards
In voorgaande studietaken hebben we vooral gekeken naar de mogelijke betekenis van AAI voor ons als mens, en welke invloed dieren kunnen hebben op óns welzijn. De mens is echter niet de enige betrokkene bij deze interventies, we hebben ook te maken het welzijn van het dier. Hierbij past de vraag of AAI geen bedreiging voor het welzijn van het dier zelf kan zijn. Voor deze vraag komt de laatste jaren gelukkig steeds meer aandacht.
In deze studietaak bekijken we of een dier überhaupt nodig is om een bepaald effect te bewerkstelligen. We kijken wat de potentiële negatieve effecten op het dier zijn en hoe hiermee omgegaan kan worden.
Een belangrijke vraag bij de inzet van dieren binnen AAI is wat precies de toegevoegde waarde is van het dier binnen de setting. In het artikel van Maujean et al. (2015) dat u eerder in dit thema las, kwam deze kwestie al naar voren. Zij vroegen zich af of de gevonden effecten wel specifiek zijn voor AAI of dat een andere (nieuwe) ervaring ook een dergelijk effect teweeg kan brengen. Maujean et al. refereerden in deze context aan een artikel van Marino (2012) waarin deze kwestie uitgebreid wordt behandeld.
Lees voor het beantwoorden van vraag 1 en 2 het artikel van Marino (2012).
Om de meerwaarde van een levend dier te bepalen, spreekt Marino over de werkzaamheid (efficacy) en de specificiteit (specificity) van AAT (of een andere vorm van AAI).
Beschrijf in uw eigen woorden wat hier mee wordt bedoeld.
De werkzaamheid geeft aan of er daadwerkelijk een therapeutische verbetering wordt waargenomen. De specificiteit geeft aan of dit resultaat specifiek door de aanwezigheid van het levende dier komt.
De conclusie van Marino’s artikel is dat de vraag naar de rol van het dier eigenlijk onbeantwoord blijft na de review van 28 studies.
Welke vijf bedreigingen voor de validiteit van onderzoek naar AAA/AAT worden genoemd?
Noem bij elke een mogelijke controle
- ‘Placebo effect’: verbetering door de verwachting dat het zal verbeteren
Control: Minimization of cues to
treatment or hypothesis;
deception; sham treatment - ‘Novelty effect’: effecten van de ‘nieuwheid’ in plaats van de AAA/AAT zelf
Control: Exposure to another novel
stimulus; long-term followup assessment - ‘Construct Confounding’: effect van meerdere componenten die niet van elkaar kunnen worden gescheiden
Control: Dismantling procedure - ‘Demand characteristics’: deelnemers herkennen de hypothesen van de onderzoeker en passen hun antwoorden daarop aan
Control: Minimization of cues to
treatment or hypothesis;
sham treatment - ‘Experimenter expectancy effects’: het effect van verwachtingen van de onderzoeker (een bias bij het interpreteren van resultaten)
Control: Blind rating of subjects
Als alternatief voor een levend dier in AAI kan ook gebruik worden gemaakt van een robotdier. In het volgende videofragment maakt u kennis met Paro de robotzeehond, die in Nederland (bijvoorbeeld) ingezet wordt als “snoezelzeehond” bij demente ouderen.
Wat ziet u als de voor- en nadelen van een robot ten opzichte van een echt dier in AAI?
Voordelen van een robot zijn bijvoorbeeld:
ze zijn minder kwetsbaar dan een echt dier (er is ook geen kwestie of het dierenwelzijn gewaarborgd is); er zijn geen risico’s op bijvoorbeeld bijtincidenten; de robot hoeft niet getraind en verzorgd te worden.
Nadelen van een robot zijn bijvoorbeeld:
voor veel cliëntgroepen zijn ze wellicht minder ‘echt’ dan levende dieren, waardoor een andere interactie zal ontstaan; binnen groepsinterventies zijn robots minder interessant voor de overige deelnemers (met een echte hond kan het waardevol zijn te kijken wat het dier bij andere cliënten teweegbrengt).
Ongeacht of de meerwaarde van de aanwezigheid van een dier is aangetoond, is het heel belangrijk goed in te kunnen schatten wat de inzet bij AAI voor het dier betekent. Pas de laatste jaren komt hier meer aandacht voor. Er is dan ook nog betrekkelijk weinig wetenschappelijke literatuur over. Het feit dat de AAI-programma’s erg heterogeen zijn in bijvoorbeeld doelgroep, karakteristieken van de sessies en soort dier dat wordt ingezet, maakt het ook moeilijk een eenduidig beeld te krijgen van het welzijn van het dier in AAI.
U leest voor deze opdracht eerst het artikel van Hatch (2007), die een beeld schetst van een specifieke AAI en de potentiële bedreigingen voor het welzijn van het dier die hierbij komen kijken. In het artikel van Glenk (2017) wordt vervolgens een overzicht gegeven van meerdere studies die specifiek naar het welzijn van de hond in AAI keken.
In het artikel van Hatch (2007) worden zowel mogelijke positieve effecten als risico’s voor de ingezette asielhonden genoemd.
Wat is uw eigen conclusie na het lezen van het artikel van Hatch over de inzet van asielhonden binnen AAI, voor zowel de cliënt als de hond? Geef een toelichting.
Er is geen goed of fout antwoord op deze vraag. Bij het beantwoorden kunt u bijvoorbeeld de volgende overwegingen hebben.
De asieldieren gingen naar ziekenhuizen, hospices, jeugdopvangcentra en bejaardentehuizen. De dieren hebben geen persoonlijkheidstest of gehoorzaamheidstest ondergaan en er is vaak weinig bekend over het verleden van het dier. De vrijwilliger probeert een idee van het karakter van de het dier te krijgen meteen nadat hij uit het asiel wordt meegenomen (vaak opwinding, stress). Voor sommige dieren die niet gewend zijn aan autorijden, is de reis naar de AAI-locatie een uitdaging. Ook zijn ze niet getraind in de omgang met rolstoelen en krukken die ze kunnen tegenkomen. De vrijwilligers zijn niet of beperkt opgeleid om de lichaamstaal van een hond te ‘lezen’, zij missen mogelijk signalen wanneer de hond aangeeft angstig of gestrest te zijn. De vrijwilligers hebben geen relatie met het dier, ze kennen het dier niet.
De dieren uit het asiel worden wel gesocialiseerd en krijgen beweging. Het asiel zelf krijgt ook positieve aandacht. De auteur lijkt echter van mening te zijn dat er door (onder andere) bovengenoemde zaken een reëel risico is voor zowel het welzijn en de veiligheid van de hond als voor het welzijn en de veiligheid van de cliënt. Er moet goed worden afgewogen of het inzetten van asielhonden een goed idee is. Educatie en screening zijn in deze situatie noodzakelijk.
Ook in Nederland worden asielhonden ingezet bij AAI. Bekijk hiervoor de site van Dutch Cell Dogs.
Bent u dezelfde mening toegedaan als bij vraag 1 over deze manier van werken? Waarom wel of niet?
Hoewel ook hier asieldieren ingezet worden, is de context anders. De nadruk van dit programma ligt op het rehabiliteren van de hond, in dit geval is het rehabiliteren van de mens een bijkomstige zaak (waar overigens wel onderzoek naar wordt gedaan, maar dit is geen verplichte literatuur).
De voorspelbaarheid en controleerbaarheid zijn belangrijke factoren voor een hond om zijn welzijn te waarborgen. De cliënt die contact heeft met een hond bepaalt dus voor een groot deel of het voor een dier wenselijk is te worden ingezet. Gedetineerden zijn waarschijnlijk voorspelbaarder in hun gedrag dan bijvoorbeeld zwaar dementerende ouderen. Getraind zijn en af en toe weg zijn uit de kennels kan van waarde zijn voor de honden, zowel op korte (minder stress, meer oxytocine) als lange termijn (betere kans op herplaatsing).
Het risico van onvoorspelbaar gedrag van de hond tegenover de gedetineerde kan evengoed wel een risico zijn. Daarom is goede begeleiding bij het trainen van asielhonden van essentieel belang!
Lees nu het artikel van Glenk (2017) over het welzijn van honden in AAI en beantwoord de drie vragen.
Welke indicatoren voor het welzijn van de honden worden genoemd in het artikel? 5x
- het gehalte van stresshormoon cortisol in speeksel, ontlasting of haar van het dier
- emoties bij de hond (volgens de trainer)
- gedrag van de hond (stresssignalen)
- vragenlijst over welzijn ingevuld door de trainer
- hartslag
Benoem per indicator welke beperkingen er zijn om op basis van die indicator een uitspraak te doen over het welzijn van de honden.
- Cortisol: is vaak niet alleen een marker voor chronische stress, maar speelt een bredere rol in het lichaam. Daarnaast is het de vraag of de verhoging van het cortisolgehalte door AAI komt of een langetermijnstressreactie op iets anders is. En of het negatieve stress is, of het gevolg van positieve opwinding.
- Hartslag: de hartslag gaat omhoog bij stress, maar deze indicator alleen zegt niet zo veel over het welzijn. De hartslag meten, kan een aanvulling zijn in combinatie met andere indicatoren, maar wordt nog weinig toegepast.
- Emoties bij de hond (volgens de trainer): deze indicator kan zeer subjectief zijn en is tevens afhankelijk van kennis en opleiding van de trainer.
- Gedrag van de hond: gedrag is vaak meer dan alleen een stresssignaal en daardoor ook gevoelig voor persoonlijke interpretatie en afhankelijk van de educatie van de trainer om in staat te zijn gedrag te herkennen. Daarnaast is stress niet altijd negatief en daarmee ook de stresssignalen niet.
- Vragenlijst over welzijn ingevuld door trainer: deze wordt retroperspectief ingevuld en is gevoelig voor persoonlijke interpretatie.
Wat is de conclusie van Glenk over het effect van AAI op het welzijn van de hond? Kunt u zich hierin vinden?
Glenk ziet geen reden om erg bezorgd te zijn over het welzijn van honden in therapeutische omgevingen. Hoewel er wel studies zijn die aanwijzingen vinden voor een verhoogd stressniveau is geen enkele auteur van mening dat de inzet van honden in dergelijke praktijken gestopt moet worden vanwege ernstige bedreigingen voor het welzijn van de hond.
Waarschijnlijk hebt u inmiddels zelf ook al een mening hierover gevormd. Wellicht sluit u aan bij Hatch en vind u dat er geen overtuigende aanwijzingen zijn dat het welzijn van de hond in het geding komt. Of misschien bent u wat terughoudender en vindt u dat het beter is geen honden in te zetten bij interventies zolang niet kan worden uitgesloten dat de hond er geen last van heeft. U zou zelfs nog een stap verder kunnen gaan en van mening zijn dat het niet ethisch is de hond in te zetten in dergelijke settingen zolang hij er niet zelf bij is gebaat. Of misschien ligt het wat genuanceerder en is het sterk afhankelijk van de frequentie, de duur, de doelgroep, de hond etc.
U bent van harte welkom op het discussieforum om te discussiëren over het welzijn van het dier in AAI en hoe we hiermee in de praktijk om dienen te gaan.
Het is u waarschijnlijk inmiddels wel duidelijk dat dierenwelzijn bij AAI inmiddels een belangrijk thema is. In het white paper van IAHAIO dat u in thema 1 tegenkwam, werd hier al over gesproken. In dit paper werd het belang van het dierenwelzijn binnen AAI benadrukt en een aantal ‘best practices’ gepresenteerd voor de omgang met dit thema. Maar hoe weet je nu of het welzijn van het dier wordt bedreigd? In voorgaande vragen zag u dat het welzijn op allerlei manieren in kaart kan worden gebracht. Deze manieren richten zich met name op het detecteren van stress. Maar gaat dierenwelzijn enkel om de afwezigheid van stress?
Voor de volgende drie vragen raadpleegt u het Dierenwelzijnsweb, waar meer informatie te vinden is over dierenwelzijn en de definitie hiervan.
Hoewel iedereen waarschijnlijk wel een beeld heeft bij dierenwelzijn en wat dit wel of niet is, is het formuleren van een duidelijke definitie van dierenwelzijn niet zo gemakkelijk.
Welke drie aspecten van welzijn worden genoemd op het Dierenwelzijnweb?
- gezondheid (lichamelijke of fysieke gesteldheid)
- gevoel en emotie
- natuurlijk gedrag
Waarom is het geven van een definitie zo lastig, denkt u?
Dierenwelzijn is een complex begrip dat uit meerdere aspecten bestaat. Sommige definities leggen de nadruk op de gevoelens van dieren, en sommige op het biologisch functioneren. Opvattingen over wat welzijn is, kunnen ook sterk variëren tussen personen. Dit kan verschillen vanuit de professie, maar ook per cultuur of land.
Daarnaast kun je wel een definitie van dierenwelzijn vastleggen, maar moet je ook manieren hebben om te kunnen bepalen hoe het gesteld is met dit welzijn. Dit is vooral moeilijk bij definities die de nadruk leggen op gevoelens van dieren. Hoewel steeds meer onderzoek wordt gedaan naar de emoties van dieren is het een uitdaging vast te stellen óf ze emoties hebben, welke emoties dit zijn en hoe sterk deze zijn. Het is dan ook moeilijk om welzijn bij dieren uit te drukken in termen van positieve en negatieve gevoelens en kwaliteit van leven.
Vaak worden als het over welzijn van dieren gaat de vijf vrijheden van het Brambell Committee (1965) aangehaald. De Britse Farm Animal Welfare Council (1993) heeft deze uitgewerkt tot de bekende ‘Vijf vrijheden’. Deze zijn tevens te vinden op het Dierenwelzijnsweb.
Noem de vijf vrijheden en beredeneer of u deze vrijheden toepasbaar vindt op het werkveld van AAI.
- Dieren zijn vrij van honger en dorst. Ze hebben gemakkelijk toegang tot vers water en een adequaat rantsoen.
- dieren zijn vrij van ongemak. Ze hebben een geschikte leefomgeving inclusief onderdak en een comfortabele rustplaats.
- Dieren zijn vrij van pijn, verwonding en ziekte. Er is sprake van preventie en een snelle diagnose en behandeling.
- Dieren zijn vrij van angst en stress. Er is zorg voor voorwaarden en behandelingen die geestelijk lijden voorkomen.
- Dieren zijn vrij om normaal gedrag te vertonen. Ze hebben voldoende ruimte, goede voorzieningen en gezelschap van soortgenoten.
De vijf vrijheden vormen relevante ‘basisvoorwaarden’ om het welzijn van het dier te waarborgen. Ze zijn echter meer toepasbaar op bijvoorbeeld het houden van dieren in de veesector. De meeste AAI-toepassingen voldoen (hopelijk) aan deze vrijheden.
Een discussiepunt is of vrijheid van stress en angst überhaupt mogelijk is. Ook kan bij het vertonen van ‘normaal gedrag’ ter discussie staan welk gedrag dit dan precies is.
Er zijn in Nederland (nog) geen wettelijke regels die bepalen wie op welke wijze een dier mag inzetten binnen AAI. Samen met de toenemende populariteit betekent dit een risico voor het werkveld.
Maak voor uzelf een overzicht van mogelijke risico’s die u voorziet bij de ongebreidelde inzet van dieren binnen AAI. Denk daarbij aan welzijn, veiligheid en gezondheid van zowel mens als dier. Vorm uw mening over hoe dit kan worden verbeterd.
7x en 5x
Voorbeelden van mogelijke risico’s zouden kunnen zijn:
- veiligheidsrisico’s voor de mens: bijvoorbeeld bijtincidenten
- gezondheidsrisico’s voor de mens: bijvoorbeeld de overdracht van ziekten van dier naar mens
- veiligheidsrisico’s voor het dier: ruwe behandeling van het dier door de cliënt
- gezondheidsrisico’s voor het dier: stress en verminderde weerstand waardoor het sneller ziek wordt
- welzijnsproblemen voor het dier: angst en stress tijdens sessies en op lange termijn
- anti-effect bij de mens: bijvoorbeeld een gevoel van afwijzing als het dier geen contact wil
- financiële (verzekerings) problemen als het misgaat: wie draait op voor de kosten als een cliënt bijvoorbeeld gewond raakt?
Manieren om deze risico’s te minimaliseren zijn bijvoorbeeld:
- goede educatie over zowel de diersoort als de cliëntgroep
- delen van kennis en ervaring door professionals
- richtlijnen en regelgeving
- werken volgens protocollen
- een accreditatiesysteem
Is het nodig een echte. hond te gebruiken of kan je ook een robot gebruiken volgens onderzoek?
One of the strongest studies suggests that a live dog is not necessary in AAT under some circumstances (Banks, Willoughby and Banks, 2008), there was no distinction between the live dog and robotic dog scores. Significant decrease in loneliness in both conditions.
Novelty effects are often intrinsically related to construct confounding.
What does it require?
Construct
confounding requires a dismantling procedure that separates the various potentially effective components of the therapeutic agent. Banks, Willoughby and Banks came closest to accomplishing this by including a robotic dog. They, however, found no differential effects of a live dog, leading to more questions about the ‘animal’ in AAT and AAA.
Artikel Hatch:
o This paper investigates the animals’ experience in AAA.
What does it conclude?
It concludes that AAT/AAA programs raise numerous concerns for the animals involved.