1.4 Begripsbepaling Flashcards
In de voorgaande studietaak hebben we gezien hoe de wetenschappelijke discipline van de antrozoölogie is ontstaan. Een belangrijke rol hierin was weggelegd voor IAHAIO (International Association of Human Animal Interaction Organizations). Ook op de begripsbepaling binnen het veld hebben zij hun stempel gedrukt. Omdat er lange tijd verwarring was over de terminologieën binnen het veld van AAI richtten zij in 2013 een taskforce op die (onder andere) verantwoordelijk werd gesteld voor de verduidelijking van en het doen van aanbevelingen voor AAI-terminologie en -definities.
Wat verstaan wordt onder HAI (Human Animal Interaction) kwam in de vorige studietaak uitgebreid aan bod. Er is echter nog een aantal gerelateerde begrippen die verder kunnen worden uitgediept.
Leg uit hoe Hosey HAR (Human Animal Relationship) conceptualiseert op basis van HAI.
Bij HAI gaat het om een wederzijdse en dynamische interactie tussen mensen en dieren, bestaande uit (zichtbare) gedragingen die duidelijk op elkaar volgen. De HAR kan worden gezien als het gevolg van een verleden van dergelijke interacties tussen mens en dier, waarin er een vertrouwdheid ontstaat met elkaars gedrag die het mogelijk maakt voorspellingen te doen over het toekomstige gedrag van de ander.
HARs kunnen negatief, neutraal of positief van aard zijn, afhankelijk van de netto-kwaliteit van de interacties die in het verleden van de HAR plaatsvonden.
Hosey reflecteert vervolgens op de vraag of HARs en HABs (Human Animal Bonds) twee verschillende concepten zijn. In de definitie die de AVMA geeft van de HAB worden emotionele en psychologische componenten toegevoegd aan de interactie en wordt aangegeven dat de HAB wederzijdse voordelen heeft. Op basis hiervan rijst bij Hosey de vraag of een HAB niet gewoon een positieve HAR is.
Russow (2002) onderscheidt echter met een aantal criteria de HAB van andere soorten HARs. Noem deze criteria (3x) en gebruik ze om te beargumenteren of de HAB inderdaad kan worden gezien als een positieve HAR.
De volgende drie criteria zijn nodig voor een HAB:
- Er is sprake van een relatie tussen een mens en een individueel dier.
- Deze relatie is wederkerig en persistent.
- Deze relatie promoot een toename in welbevinden bij beide partijen.
Op basis van deze criteria kan worden gesteld dat een HAB niet kan worden gedefinieerd als een positieve HAR. In dat geval zou namelijk alleen aan criterium drie voldaan hoeven te worden. De relatie moet echter niet alleen positief zijn (een toename in welbevinden bij beide partijen bevorderen), maar tevens moet sprake zijn van een relatie tussen een mens en een individueel dier die wederkerig en persistent is. Hierdoor vallen niet enkel de neutrale of negatieve relaties af, maar ook eenzijdige, kortstondige relaties en relaties die niet op een individueel dier zijn gericht.
Op basis van de criteria van Russow (2002) kan dus worden gesteld dat een HAR in het algemeen niet gelijk is aan een HAB.
Wat is echter het probleem met het tweede en derde criterium?
Hoewel er bewijs is voor het positieve effect van het dier op de mens is het op dit moment niet mogelijk te zeggen of dit effect ook bestaat voor het dier. Op basis van de wetenschappelijke literatuur is dus niet vast te stellen of sprake kan zijn van een wederzijdse toename in welbevinden (criterium 3).
Daarnaast is er ook weinig onderzoek gedaan naar het verloop van interacties tussen mensen en dieren. Het is dan ook moeilijk vast te stellen of sprake kan zijn van een persistente wederkerige relatie (criterium 2).
De term Animal Assisted Interventions (AAI) kwam al eerder aan bod. In Eshuis et al. (2016) werd dit gedefinieerd als ‘elke gerichte activiteit – waaronder activiteiten als therapie, coaching en onderwijs – die ondernomen worden met behulp van een dier’. In deze opdracht gaan we verder in op de terminologie bij AAI.
In Hosey (2014) wordt AAI onderverdeeld in AAT (Animal Assisted Therapy) en AAA (Animal Assisted Activity). Dit was echter voordat IAHAIO in 2014 (de eerste versie van) het ‘white paper’ presenteerde waarin de talrijke begrippen en terminologieën van AAI (want dit zijn er meer dan Hosey noemt) worden verduidelijkt.
De eerder aangehaalde definitie van AAI in Eshuis et al. (2016) is gebaseerd op die van het IAHAIO.
Geef aan hoe het IAHAIO in het white paper AAI definieert.
AAI is een doelgerichte en gestructureerde interventie waarbij dieren bewust worden ingezet als ondersteuning op het gebied van gezondheid, onderwijs en persoonlijke dienstverlening (bijvoorbeeld sociaal werk) met als doel een positief therapeutisch effect op mensen te bewerkstelligen.
In het white paper worden vier ‘subcategorieën’ van AAI onderscheiden.
Beschrijf deze vier vormen van AAI en geef aan wat deze met elkaar gemeen hebben.
Elke vorm van AAI is doelgericht en gepland, en wordt uitgevoerd door iemand die geschoold/bevoegd is in het betreffende werkveld. De professional moet daarnaast adequate kennis hebben van het gedrag, de behoeften, de gezondheid en de indicatoren voor en regulatie van stress bij het dier.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen vier verschillende categorieën:
- AAT (Animal Assisted Therapy) is een interventie die zich richt zich op de verbetering van fysiek, cognitief, gedragsmatig en/of sociaal-emotioneel functioneren van de cliënt.
- AAE (Animal Assisted Education) is een interventie gericht op leervaardigheden, prosociale vaardigheden en op cognitief functioneren. AAE kan worden aangeboden binnen regulier en bijzonder onderwijs. Wanneer AAE wordt uitgevoerd door leerkrachten voor bijzonder onderwijs (orthopedagogiek) wordt het ook beschouwd als een therapeutische en doelgerichte interventie.
- AAA (Animal Assisted Activity) is een informele interactie die zich richt zich op motivationele, educatieve en recreatieve doelen. AAA-teams kunnen ook formeel en rechtstreeks samenwerken met een beroepsbeoefenaar op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs of dienstverlening. In dat geval participeert het team in een AAT of AAE.
- AAC (Animal Assisted Coaching/Counseling) is een interventie die gericht is op persoonlijke groei, inzicht in en verbetering van groepsprocessen en op sociale vaardigheden of socio-emotioneel functioneren.
De vier vormen van AAI verschillen in de doelen die zij nastreven. De achtergrond van de professional verschilt per categorie: AAT wordt aangeboden door therapeuten, AAE door leerkrachten, AAC door coaches.
AAA valt echter wat uit de toon omdat deze activiteit wordt aangeboden door ‘mensen die niet zijn opgeleid in de gezondheidszorg, sociaal werk of in het onderwijs’. Deze discipline lijkt wat af te wijken van de overige drie: de AAA-professionals hebben (hoewel ze doorgaans met hun dier wel enige training of scholing hebben gehad om de dierondersteunde activiteiten uit te voeren) niet zo’n duidelijk(e) achtergrond en vakgebied als de professionals binnen de andere categorieën.
Op welke manier wijkt deze vorm van AAI nog meer af van de overige drie categorieën?
Kenmerkend voor AAT, AAE en AAC is dat het gaat om doelgerichte, geplande en gestructureerde interventies waarbij de vooruitgang wordt gemeten en gedocumenteerd. AAA is wel doelgericht en gepland, maar niet gestructureerd. Vooruitgang wordt niet gemeten en gedocumenteerd. AAA wordt dan ook niet gespecificeerd als een interventie, maar als ‘informele interacties en bezoeken’.
In het white paper wordt dan ook aangegeven dat een AAA slechts ‘onder bepaalde condities’ tot de AAIs kan worden gerekend.
In deze studietaak maakte u kennis met aspecten van de mens-dierrelatie in het algemeen (HAI, HAR, HAB) en over verschillende manieren waarop dieren worden ingezet in de praktijk (AAI, AAT, AAE, AAC en AAA).
Geef aan hoe de verschillende begrippen uit de antrozoölogie die in deze studietaak naar voren kwamen zich tot elkaar verhouden. Wellicht helpt het om hier een schematisch overzicht van te maken.
De basis van de antrozoölogie is de interactie tussen mens en dier (HAI). Deze interactie kan leiden tot een relatie tussen de mens en het (individuele) dier (HAR) en wanneer sprake is van een (positieve) relatie die wederkerig en persistent is en die leidt tot een toename in welbevinden aan beide kanten kan gesproken worden van een band (HAB).
Het idee dat de relatie met een dier kan leiden tot verbeteringen in het welbevinden ligt ten grondslag aan de dierondersteunde interventies (AAI). Die heeft over de jaren heen verschillende invullingen gekregen: dieren worden ingezet bij therapie (AAT), in het onderwijs (AAE), bij coaching (AAC) en bij andere activiteiten (AAA).
Een schematische weergave hiervan ziet bijvoorbeeld als volgt uit:
HAI > HAR----HAB | AAI | / / \ \ AAT AAE AAA AAC
Over de exacte weergave valt echter te discussiëren:
in hoeverre kan je bij AAI bijvoorbeeld spreken van een relatie? Bij AAI is geen sprake van een ‘continue relatie’ maar slechts van ‘ontmoetingen’. Wellicht heeft u AAI dan ook niet onder HAR gezet, maar ernaast.
Ook plaatst Hosey AAA per definitie onder AAI, terwijl het IAHAIO dit enkel onder ‘bepaalde condities’ doet. Volgens het IAHAIO zou het lijntje van AAI naar AAA dus beter een stippellijn kunnen zijn.
En zo zijn er vast nog meer vakjes en lijnen die u ter discussie kunt stellen. We nodigen u dan ook van harte uit op het discussieforum om uw schema te delen met medestudenten.
Wat is de stelling van One Health?
En het doel?
Gezondheid van mensen is gelinkt aan de gezondheid van dieren en de natuur.
Het doel is om de optimale gezondheid te behalen door in te zien dat mensen, dieren, planten en de gezamenlijke leefomgeving allemaal met elkaar verbonden is.
Waar richt One welfare zich op?
Wat vindt de WHO?
de verbonden relatie van het welzijn van dieren, het welbevinden van mensen en de
omgeving.
WHO vindt dat emotionele en sociale staten van mensen ook vallen onder de ‘one welfare’.
N.B. Jordan and Lem (2014): ‘where there are poor states of human welfare there commonly exist
poor states of animal welfare. Similarly, animals often act as indicators of human health and
welfare as can be seen in the link between animal abuse and family violence’.
What are the Guidelines in AAI?
- Human wellbeing
o Safety measures for clients must be in place (allergies, infection, diseases)
o Handlers need to understand the needs of the recipients involved
o Recipients may have different views about specific animals included in interventions (religious, cultural or otherwise) - Animal wellbeing
- AAI should only be performed with the assistance of animals that are in good health, both physically and emotionally and that enjoy this type of activity.
- Handler must be familiar with
the individual animals taking part
Wat are the best practices for animals involved in AAI and AAA? 9x
o Only domesticated animals
o Wild and exotic animals, even tame ones, cannot be involved
o Not all animals good candidates for AAI. Only those with the proper disposition and training should be selected for AAI.
o Handlers should have received training and knowledge of the animal’s well-being needs, including being able to detect signs of discomfort and stress.
o Professionals must have an nderstanding of animal specific boundaries that are ormal
and respectful to them.
o It must be ensured that the animal is healthy, well rested, comfortable, and cared for during and after the sessions (max 30-45 min sessions)
o Proper veterinary care must be provided
o Adequate measures must be taken to prevent zoonoses.
o Professionals need to be aware of local laws and policies