1.6 Theorieën en modellen Flashcards

1
Q

In de voorgaande studietaken kwam naar voren dat de antrozoölogie een relatief jong wetenschapsgebied is waarin binnen korte tijd erg veel is gebeurd. Omdat de oorsprong van het wetenschapsgebied voornamelijk in de praktijk ligt, liep de theorievorming wat achterstand op. In de beginjaren lag veel nadruk op het verstevigen van de empirische basis van AA. De laatste jaren is er meer aandacht gekomen voor de theoretische onderbouwing van de mens-dierrelatie.

Ondanks de toegenomen aandacht voor het theoretische fundament onder de mens-dierrelatie is er nog geen breed geaccepteerde theorie die deze relatie verklaart. In deze studietaak bekijken we waarom het zo moeilijk is om tot een eenduidige theorie te komen en bekijken we de potentiële theorieen en modellen die op dit moment op tafel liggen.

In het artikel van Hosey (2014) las u al dat één van de thema’s binnen het HAI-onderzoek zich richt op de theoretische basis van deze interacties. Hosey stelt vast dat het onderzoeksgebied en het werkveld van de mens-dierrelatie nog steeds een stevige theoretische basis ontberen.

Hosey (2014) noemt een aantal oorzaken voor het ontbreken van een stevige theoretische basis voor het onderzoeksgebied en het werkveld van de mens-dierrelatie.

Noem 3 redenen

A
  1. Vanwege de multidisciplinariteit en de brede toepassingen van het werkveld antrozoölogie is het de vraag of één overkoepelende theorie überhaupt mogelijk is.
  2. Bij de theorieën die er zijn, is juist door de multidisciplinariteit altijd de context van de onderzoekers/auteurs terug te vinden mét bijbehorende perspectieven en kaders. De zoektocht naar een verklarende theorie heeft hierdoor binnen de verschillende onderzoeken steeds een net iets andere focus.
  3. Bij een aantal theorieën is het de vraag of het model waarop ze zijn gebaseerd, namelijk de mens-mensinteractie, één op één te vertalen is naar de mens-dierinteractie, zoals bijvoorbeeld de hechtingstheorie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De volgende drie vragen gaan over de meestgebruikte theorieën als verklaring voor de band tussen mens en dier. Voor de eerste vraag bekijkt u een korte video waarin dr. Aubrey Fine vertelt over de theorieën achter Animal Assisted Interventions.

Welke theorieën over de mens-dierinteractie noemt dr. Aubrey Fine in de video? Geef bij elke theorie een korte toelichting.
4x

https://www.aquariumofpacific.org/multimedia/player/aubrey_fine

A
  1. Hechting: de drive van de mens om te willen zorgen voor een ander
  2. Sociale steun-theorie: een huisdier dat u begroet als u thuiskomt, geeft u het gevoel dat u gewenst bent.
  3. Biofilietheorie: een biologische predispositie om ons als mens met onze omgeving en met andere diersoorten te verbinden
  4. Afname van cortisol en toename van oxytocine: door het contact met dieren nemen stresshormonen af en het hormoon oxytocine neemt toe.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In het interview met dr. Fine kwamen al enkele potentiele theorieën voorbij die de band tussen mens en dier zouden verklaren. In het artikel van Beetz (2017) en van Serpell et al (2017) worden deze en andere theorieën verder uitgewerkt.

Hoewel Beetz en Serpell het beide met Hosey eens zijn dat er op dit moment geen overkoepelende theorie is die de mens-dierrelatie verklaart, zien zij wel theoretische benaderingen die verschillende delen van het HAI-spectrum kunnen verklaren. De veelzijdigheid van de mens-dierinteractie maakt het aannemelijk dat meerdere theorieën of modellen een rol kunnen spelen bij de verklaring van de mens-dierinteractie.
Er kunnen verklaringen worden gezocht voor waarom mensen interactie aangaan met dieren, hoe mensen een relatie aan kunnen gaan met dieren, hoe de interactie een positief effect kan hebben op mensen en waarom deze effecten soms groter zijn bij de interactie met dieren ten opzichte van de interactie met alleen mensen.

Zowel Serpell als Beetz presenteert een hele lijst aan potentiële theorieën. Eerder concludeerde we wel al dat de multidisciplinariteit binnen het veld ervoor zorgt dat (de lijst aan potentiële) theorieën kunnen verschillen in focus omdat de achtergrond met bijbehorende perspectieven van de onderzoeker daar een stempel op drukken. De lijsten die gepresenteerd worden door Beetz en Serpell wijken dan ook iets van elkaar af. De lijst van Beetz kan worden geplaatst in een educatiecontext, die van Serpell meer in een therapeutische context.

Zet de twee lijsten met potentiële theorieën schematisch naast elkaar en concludeer waar de overlap zit.

A

SERPELL BEETZ
sociale katalysatie / sociaal kapitaal
hechting hechting
sociale steun sociale steun
supernormale stimuli
aandacht/afleiding afleiding
biofilie biofilie
biopsychosociaal model
informatieverwerkingssystemen
(experientieel en motivatie

Hechting, sociale steun en biofilie komen in beide lijsten voor. Afleiding wordt door beide auteurs genoemd en gekoppeld aan biofilie. Het oxytocinesysteem wordt tevens door beide auteurs genoemd, door Beetz als theorie op zich en door Serpell als mechanisme geassocieerd met andere theorieën (hechting, supernormale stimuli).
Het was u inmiddels vast al opgevallen dat de vier theorieën die dr. Fine aanhaalt in het videofragment tevens de vier theorieën zijn die door zowel Serpell als Beetz worden aangehaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In het interview met dr. Fine kwamen al enkele potentiele theorieën voorbij die de band tussen mens en dier zouden verklaren. In het artikel van Beetz (2017) en van Serpell et al (2017) worden deze en andere theorieën verder uitgewerkt.

Hoewel Beetz en Serpell het beide met Hosey eens zijn dat er op dit moment geen overkoepelende theorie is die de mens-dierrelatie verklaart, zien zij wel theoretische benaderingen die verschillende delen van het HAI-spectrum kunnen verklaren. De veelzijdigheid van de mens-dierinteractie maakt het aannemelijk dat meerdere theorieën of modellen een rol kunnen spelen bij de verklaring van de mens-dierinteractie.
Er kunnen verklaringen worden gezocht voor waarom mensen interactie aangaan met dieren, hoe mensen een relatie aan kunnen gaan met dieren, hoe de interactie een positief effect kan hebben op mensen en waarom deze effecten soms groter zijn bij de interactie met dieren ten opzichte van de interactie met alleen mensen.

Zowel Serpell als Beetz presenteert een hele lijst aan potentiële theorieën. Eerder concludeerde we wel al dat de multidisciplinariteit binnen het veld ervoor zorgt dat (de lijst aan potentiële) theorieën kunnen verschillen in focus omdat de achtergrond met bijbehorende perspectieven van de onderzoeker daar een stempel op drukken. De lijsten die gepresenteerd worden door Beetz en Serpell wijken dan ook iets van elkaar af. De lijst van Beetz kan worden geplaatst in een educatiecontext, die van Serpell meer in een therapeutische context.

Zet de twee lijsten met potentiële theorieën schematisch naast elkaar en concludeer waar de overlap zit.

A

SERPELL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Leg per theorie uit wat deze betekent voor de mens-dierrelatie. Probeer hierin de visies van Beetz en Serpell zo veel mogelijk te integreren.

In onze terugkoppeling hebben we de visie van Beetz als startpunt genomen en deze aangevuld of genuanceerd aan de hand van de informatie uit het artikel van Serpell et al.

  1. Activatie van het oxytocinesysteem
A

Oxytocine heeft positieve psychologische, sociologische en fysiologische effecten en het oxytocinesysteem wordt genoemd als een sleutelproces bij de verklaring van de positieve effecten van de mens-dierinteractie. Oxytocine is een hormoon dat en een neurotransmitter die vrijkomt bij seksuele activiteit, borstvoeding, aanraking en ander prettig fysiek contact. Het effect van oxytocine is de reductie van angst en depressie, tolerantie voor pijn, bevordering van sociale interactie, vertrouwen en binding tussen partners en ouders en nakomelingen. Interacties met dieren kunnen het oxytocineniveau verhogen, zowel door aanraking van dieren als door naar dieren te kijken. De positieve effecten van oxytocine kunnen de mentale en fysieke gezondheid bevorderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Leg per theorie uit wat deze betekent voor de mens-dierrelatie. Probeer hierin de visies van Beetz en Serpell zo veel mogelijk te integreren.

In onze terugkoppeling hebben we de visie van Beetz als startpunt genomen en deze aangevuld of genuanceerd aan de hand van de informatie uit het artikel van Serpell et al.

  1. Biofilie
A

Door de evolutie hebben mensen een zogeheten ‘psychologische oriëntatie’ om zich aangetrokken te voelen tot andere levensvormen en affiniteit te hebben met de natuur en dus ook met dieren, ongeacht hun leeftijd. Aandacht voor de omgeving was tijdens de evolutie van belang om te overleven. Door te kijken naar hoe andere dieren reageren, kon de mens gevaar tijdig signaleren, en werd duidelijk of de omgeving veilig was: een ontspannen dier in de omgeving werkt stress- en angstreducerend. Daarnaast zorgt het feit dat onze aandacht automatisch door dieren wordt getrokken ervoor dat zij een afleider vormen van onplezierige mentale condities, zoals angst en pijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Leg per theorie uit wat deze betekent voor de mens-dierrelatie. Probeer hierin de visies van Beetz en Serpell zo veel mogelijk te integreren.

In onze terugkoppeling hebben we de visie van Beetz als startpunt genomen en deze aangevuld of genuanceerd aan de hand van de informatie uit het artikel van Serpell et al.

  1. Antropomorfisme
A

Antropomorfisme wordt vaak beschreven als de (onwenselijke) neiging om dieren als mensen te zien. Wetenschappelijk gezien is het echter een proces dat het mogelijk maakt om een relatie aan te gaan en te communiceren met dieren, omdat interpretatie van diergedrag hierdoor mogelijk wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Leg per theorie uit wat deze betekent voor de mens-dierrelatie. Probeer hierin de visies van Beetz en Serpell zo veel mogelijk te integreren.

In onze terugkoppeling hebben we de visie van Beetz als startpunt genomen en deze aangevuld of genuanceerd aan de hand van de informatie uit het artikel van Serpell et al.

  1. Informatieverwerkingssystemen: ervaringsgericht (experiental) versus verbaal-symbolisch
A

Ervaringen gaan vaak via de zintuigen en zijn gelinkt aan emoties en motivaties, terwijl informatie die verbaal wordt geuit of via symbolen, bewust en cognitief wordt verwerkt. Bij de interactie met dieren speelt de impliciete ervaring vaak een grote rol en neemt het verbale, cognitieve proces een minder belangrijke plaats in. Bij interactie tussen mensen onderling is dit juist andersom. De mens-dierinteractie kan zorgen voor een gezonde balans tussen deze twee systemen. Zeker voor bijvoorbeeld kinderen met speciale behoeften in het emotionele en sociale domein kan de mens-dierinteractie een belangrijke toegevoegde waarde hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leg per theorie uit wat deze betekent voor de mens-dierrelatie. Probeer hierin de visies van Beetz en Serpell zo veel mogelijk te integreren.

In onze terugkoppeling hebben we de visie van Beetz als startpunt genomen en deze aangevuld of genuanceerd aan de hand van de informatie uit het artikel van Serpell et al.

  1. Motivatie
A

Bij een intrinsieke motivatie voor een bepaalde actie is de drijfveer iemands eigen voldoening; er hoeft geen beloning van buitenaf tegenover te staan. Dat is wel het geval bij extrinsieke motivatie.
Intrinsieke motivatie hangt nauw samen met affect en gedrag en wordt vaak gestimuleerd op het onbewuste niveau door non-verbale stimuli (ervaringsgericht). Juist zulke uitlokkers van intrinsieke motivatie, vooral door ervaringen via alle zintuigen, vormen een belangrijke component van de mensdier-interactie en binnen dierondersteunde interventies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leg per theorie uit wat deze betekent voor de mens-dierrelatie. Probeer hierin de visies van Beetz en Serpell zo veel mogelijk te integreren.

In onze terugkoppeling hebben we de visie van Beetz als startpunt genomen en deze aangevuld of genuanceerd aan de hand van de informatie uit het artikel van Serpell et al.

  1. Hechting, zorg en sociale steun (social support)
A

De hechtingstheorie van Bowbly (1969) vormt een uitgebreide verklaring voor de mens-dierrelatie. Dit gedragssysteem heeft tot doel de nabijheid van een verzorger te stabiliseren en te behouden, zodat zowel zorg en bescherming als regulering van stress en negatieve emoties gegarandeerd zijn. Een veilige hechting maakt het mogelijk de omgeving te verkennen, waarbij gevaarlijke en stressverhogende situaties worden voorkomen.

Mensen met een onveilige hechting zijn minder goed in staat te profiteren van de social support uit de omgeving. Het kan gaan om steun op het emotionele of financiële vlak, maar ook om informatie. Social support heeft net als hechting ook met de regulatie van stress te maken. De beste reductie van stress bestaat uit fysiek contact in combinatie met emotionele support. Veel mensen benaderen, ongeacht hun hechtingsstijl tegenover mensen, dieren met een veilige hechtingsstijl. Ze vertrouwen dieren en hebben fysiek contact met dieren. Huisdieren kunnen als een veilige hechtingsfiguur gelden voor zowel kinderen als volwassenen. Huisdieren kunnen een volwaardige sociale partner zijn voor mensen. Tot slot accepteren huisdieren ook graag onze zorg. Het zorgende systeem (care giving system) is complementair aan het hechtingssysteem en goed zorgen voor anderen is ook verbonden met positieve emoties, stressreductie en activatie van het oxytocinesysteem. Het geven van goede zorg aan dieren met deze bijbehorende positieve effecten is een aanvulling op mens-menscontact, zeker binnen dierondersteunde interventies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Leg per theorie uit wat deze betekent voor de mens-dierrelatie. Probeer hierin de visies van Beetz en Serpell zo veel mogelijk te integreren.

In onze terugkoppeling hebben we de visie van Beetz als startpunt genomen en deze aangevuld of genuanceerd aan de hand van de informatie uit het artikel van Serpell et al.

  1. Afleiding van pijn, stress en een negatieve gemoedstoestand
A

Dieren leiden (wellicht ondersteund door de biofiliehypothese) af van pijn, stress en negatieve emoties, net zoals muziek of bijvoorbeeld clowns dat kunnen bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leg per theorie uit wat deze betekent voor de mens-dierrelatie. Probeer hierin de visies van Beetz en Serpell zo veel mogelijk te integreren.

In onze terugkoppeling hebben we de visie van Beetz als startpunt genomen en deze aangevuld of genuanceerd aan de hand van de informatie uit het artikel van Serpell et al.

  1. Sociale katalyse en sociaal kapitaal
A

Sociale relaties met dieren stimuleren positieve sociale interacties en relaties met andere mensen. Dit geldt zowel op individueel niveau voor therapeuten en ziekenhuismedewerkers (wat dieren bijvoorbeeld tot een goede ‘co-therapeut’ maakt), als op maatschappelijk niveau, waar ze voor een toename in sociaal kapitaal zorgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Leg per theorie uit wat deze betekent voor de mens-dierrelatie. Probeer hierin de visies van Beetz en Serpell zo veel mogelijk te integreren.

In onze terugkoppeling hebben we de visie van Beetz als startpunt genomen en deze aangevuld of genuanceerd aan de hand van de informatie uit het artikel van Serpell et al.

  1. Supernormale stimuli
A

Onze voorkeur voor biologisch relevante stimuli met een meer extreme vorm zorgt ervoor dat wij extra gevoelig zijn voor bepaalde uiterlijke kenmerken van dieren. Denk hierbij aan de waargenomen ‘schattigheid’: een ‘schattig’ voorkomen is gerelateerd aan een betere kwaliteit van de relatie met het dier en lokt zorggedrag uit. Dit kan een rol spelen bij de verklaring voor het feit dat we huisdieren zijn gaan houden (cross-species adoption) en voor welke diersoorten worden geadopteerd en gedomesticeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leg per theorie uit wat deze betekent voor de mens-dierrelatie. Probeer hierin de visies van Beetz en Serpell zo veel mogelijk te integreren.

In onze terugkoppeling hebben we de visie van Beetz als startpunt genomen en deze aangevuld of genuanceerd aan de hand van de informatie uit het artikel van Serpell et al.

  1. Biopsychosociale model
A

Het biopsychosociale model integreert een deel van, zo niet alle, bovenstaande constructen en theorieën. Dit model attribueert gezondheid en ziekte aan de interactie van drie factoren, namelijk biologische, psychologische en sociale. Verandering (zowel positief als negatief van aard) van één factor heeft consequenties voor de andere factoren. Samen bepalen de drie factoren gezondheid en ziekte. Dieren kunnen een impact hebben op één of meerdere van deze factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geef bij de drie prominentste theorieën aan of de theorie een verklaring geeft voor:

a. waarom mensen interactie aangaan met dieren.
b. hoe mensen een relatie aan kunnen gaan met dieren.
c. hoe de interactie een positief effect kan hebben op mensen.
d. waarom deze effecten soms groter zijn bij de interactie met dieren ten opzichte van (alleen) met mensen.
Vul hiervoor onderstaande tabel in. Plaats een X als (één van) de processen een verklaring geeft/geven voor de punten a, b, c, d of een combinatie hiervan.

A

Hechtingstheorie
C, D

Sociale steun
A, B, C, D

Biofilie
A, C, D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bij vraag 1 maakte u reeds een lijst van de theorieën of modellen rondom de mens-dierinteractie. In het artikel van Beetz en van Serpell et al. worden ook al wat verbanden gelegd tussen verschillende modellen of concepten uit die modellen. Eerder in uw studie leerde u dat ‘mindmapping’ een effectieve strategie is om dergelijke stof te ordenen en de verbanden in beeld te brengen.

Maak een mindmap waarin u de begrippen uit beide artikelen groepeert. Het centrale concept is (de interactie met) het dier. Verbind hieraan de verschillende begrippen en orden deze op een logische manier in de ruimte (begrippen die aan elkaar gerelateerd zijn, staan dichter bij elkaar).

In het document hieronder leest u meer over mindmappen en krijgt u tips voor computerprogramma’s die u hierbij kunt gebruiken (pen en papier zijn ook zeker een optie).

A

https://youlearn.ou.nl/documents/90936282/90958914/theories-HAI.jpg/2ae875b1-29a8-9644-72b9-616159448c42?t=1574947104144

16
Q

The field of AAI currently lacks strong explanatory theories. What is the implicit assumption behind
all the work?

A

that there is something unusual, specific, or even unique about animals, or
human interactions with animals, that contributes to positive outcomes.

17
Q

It is somewhat unclear how well this social support/social buffering hypothesis applies to
AAI

Why is that?

What is a way around this obstacle?

A

Because the theory implies the existence of long-term relationships with particular animals,
whereas in AAI the contacts with the animal tend to be transient and anonymous. O

to argue that animals- or at least some animals- are simply more
effective at stimulating these beneficial oxytocinergic effects than (most) humans are.

18
Q

Current evidence certainly suggests that the characteristic physical features of human infantstermed ‘baby-schema’- do influence adult, and especially adult female, perceptions of
cuteness, as well as eliciting caregiving motivations. This type of response may be hard-wired, how so?

A

it can be localized to a specific region of the brain- the medial orbitofrontal
cortex.

19
Q

The existence of this cute-response/care-giving predisposition
would help to account for the widespread occurrence of cross-species adoption (or petkeeping) in human cultures, as well as the choice of which species to adopt and eventually
domesticate. It also helps to explain the apparent ongoing selection for paedomorphic traits. What are paedomorphic traits?

A

Paedomorphism or paedomorphosis is the retention by adults of traits previously seen only in the young,

20
Q

Authors speculate that, in the process of domesticating dogs from wolves, humans selected for
those animals that displayed what kind of behaviours?

If this is correct, what would that mean? 2x

A

exaggerated affiliative behaviours, such as mutual gaze, that are
classically associated with mother-infant interactions

theories focussing on attachment behaviour as an important component of AAIs,
and gives some directions to investigations of potential mechanisms.

21
Q

Distracting images, sounds, and activities, have been found to ameliorate anxiety, negative
mood, pain and other unpleasant mental states in human experimental trials. Animals may also
be particularly effective at attracting and holding human attention

Does this have a neurlogical basis?

A

Yes, This effect may have a
neurological basis, neurons in the right amygdala of the brain appear to react selectively to
images of animals rather than those of people

22
Q

Human infants show a significant preference for looking at films and pictures of animals
rather than those of objects

With which hypothesis does this fit?

What do critics say?

A

biophilia hypothesis

Critics of the hypothesis
point to the lack of robust empirical evidence supporting an innate or genetic basis for the
tendency

23
Q

The biopsychosocial model (Chapa et al. 2104) attributes health and disease outcomes to an
intricate interaction among 3 contributing factors; biological, psychological, and social.
Challenges, insults, or positive changes impacting any of these 3 factors leads to consequences
for each of the other 2, and all 3 factors collectively combine to determine health and disease
outcomes.
A biopsychosocial model explanation for the stress buffering effect in the biological system is
likely to indirectly impact or alter the other 2 contributing factors during the course of the
AAI

What does this model allow for?

A

This model allows for the integration of some or all of the constructs covered by the other
theories, allowing for a more comprehensive conceptual model.

24
Q

Currently, a minimal amount is known about either the X required with most AAIs in
order to reach therapeutic efficacy or the long-term effects of these interventions

A

dosage

25
Q

There is an unspoken assumption that the beneficial effects of human-animal interactions are
X rather than X on the individual characteristics of the human recipient

A

universal

dependant

26
Q

What are 4 things studies have tended to ignore?

A
  1. Studies have commonly grouped together individuals with widely varying clinical diagnoses.
  2. Studies also tended to ignore the fact that people vary greatly in both their attitudes to animals,
  3. and the quantity and quality of their previous interactions with animals, all of which are likely
    to influence their receptiveness to AAIs
  4. Individual characteristics of the participating animals is also often ignored.
27
Q

What is the social catalyst effect?

A

Increased direct social interaction in the presence of an animal

28
Q

What is the ‘biophilia effect?

A

On a subconscious level,
humans seem to monitor the behaviour of animals in their surroundings and interpret the calm
and resting behaviour of animals as a signal of a safe environment, which promotes
physiological relaxation and a feeling of security in the human.

29
Q

Experiential vs. verbal symbolic system:
Two different ways of processing and their related ways of motivating arousal.

Explain the 2 systems.

What might HAI help to do?

A

Experiential system: refers to implicit-experiential functioning. Processes the experiences
of the real world directly, the overall sensory input. Based on experiences, implicit
memory, and phylogenetically old processes, which are closely connected to emotions and
motives and are not necessarily consciously represented. Likely to be most involved in
interaction with animals.

Verbal-symbolic system: refers to explicit-cognitive functioning. Experiences reality
indirectly through words and symbols. Verbally and consciously represented, uses digital
communication, analytic-rational thinking and declarative memory, and occurred
relatively late in human phylogeny. Most common in human-human interaction,
especially in professional settings.

HAI might help to create a healthy balance between the 2 systems. Such balance (especially in
times of digital communication) might positively influence healthy development, particularly
in the social and emotional domain which needs both systems, but probably the experiential
even more so

30
Q

The dual-systems approach is commonly accepted. It describes the differentiation between
intrinsic and extrinsic motivation and between the implicit and explicit motive systems.
Implicit motivation: acting for one’s own satisfaction and executing a task for itself. Closely
connected with affect and behaviour, and develop based on association with affective, innately
triggered, mainly non-verbal experiences, so called ‘natural incentives’. Aroused on an
unconscious level, mainly by non-verbal stimuli, via the experiential system. The pursuit of
goals connected to implicit motives occurs in an affectively charged, engaging, or ‘hot’ mode.
Explicit motivation: acting to gain rewards or avoid punishments or negative outcomes, while
not particularly enjoying the task at hand. Goals linked only to explicit motives are followed
in a ‘cold’, affectively neutral mode of goal pursuit.
These 2 systems might be in conflict with each other, but when they are congruent individuals
shows high intrinsic motivation, low internal conflict, and good performance.
The shared brain processes and structures, in particular of the social and emotional brain,
which is closely related to implicit motivation, may play into the easy triggering of implicit
motives via animals, in addition to biophilia.
Goals set by the educational system probably frequently trigger extrinsic motivation and a
cold mode.

How can animals help in this?

A

Animals may be able to change this process, increasing intrinsic motivation and
positive performance, thereby allowing for experiences of success, and maybe even changing
themes formerly connected to fear and failure, perhaps changing tasks form extrinsically to
intrinsically motivating tasks.

31
Q

It is likely that oxytocin is involved in the positive effects of HAI in several ways. Which 2?

A
  • Reduction of stress and anxiety
  • Increase in social interaction and affiliative bonding, thereby strengthening the basis for
    stress regulation via social support
32
Q

Name the 3 types of attachments.

A
  • Insecure avoidant attachment: not seeking contact when stressed
  • Insecure-ambivalent attachment: seeking closeness more frequently, while not being able
    to effectively down-regulate stress via contact with the caregiver
  • Disorganized attachment: often due to loss of a caregiver, abuse, or in general, frightening
    or frightened behaviour of the caregiver
33
Q

Against the background of attachment and social support theories, different advantages of
AAI and HAI have been discussed.

Which 2?

A
  1. One is based on the observation that attachment formed
    with the primary caregiver are usually not spontaneously transmitted to animals. Instead, most
    humans approach animals with an openness to securely relate, including touching and trusting.
    Possibility of establishing a secure attachment to the animal. Research suggests that
    companion animals indeed can serve as attachment figures. Relationships with animals
    frequently meet Ainsworth’s (1991) attachment criteria.
  2. An additional advantage is that animals are usually willing recipients of caregiving. The
    caregiving behavioural system is complementary to the attachment systems and already starts
    to develop during childhood. Successfully providing care to offspring is affiliated with
    positive emotions, stress reduction, and activation of oxytocin.

Thus, activation of the caregiving system in an
appropriate context with the positive neurobiological and social effects on the client is a
special advantage of AAI that cannot be found in human-only approaches.

34
Q

Optimal learning experiences are achieved in settings promoting a positive mood, motivation,
and attention, as well as the absence of stress and fear. Animals can support establishing these
prerequisites and thus also support for optimal executive functions, including, for example,
impulse control, self-reflection, self-motivation, and working memory, all of which are
negatively affected by elevated stress. In special education it is likely that children have
repeatedly experienced negative feedback about their abilities and failures, and have
developed dears, an expectancy of future failure, or negative attitudes toward working on
difficult tasks. This creates a vicious cycle hindering successful, positive learning

How can animals help in this?

A

Animals can promote deactivation of physiological and psychological stress, as well as
activation, in the form of intrinsic motivation.