1.6 Theorieën en modellen Flashcards
In de voorgaande studietaken kwam naar voren dat de antrozoölogie een relatief jong wetenschapsgebied is waarin binnen korte tijd erg veel is gebeurd. Omdat de oorsprong van het wetenschapsgebied voornamelijk in de praktijk ligt, liep de theorievorming wat achterstand op. In de beginjaren lag veel nadruk op het verstevigen van de empirische basis van AA. De laatste jaren is er meer aandacht gekomen voor de theoretische onderbouwing van de mens-dierrelatie.
Ondanks de toegenomen aandacht voor het theoretische fundament onder de mens-dierrelatie is er nog geen breed geaccepteerde theorie die deze relatie verklaart. In deze studietaak bekijken we waarom het zo moeilijk is om tot een eenduidige theorie te komen en bekijken we de potentiële theorieen en modellen die op dit moment op tafel liggen.
In het artikel van Hosey (2014) las u al dat één van de thema’s binnen het HAI-onderzoek zich richt op de theoretische basis van deze interacties. Hosey stelt vast dat het onderzoeksgebied en het werkveld van de mens-dierrelatie nog steeds een stevige theoretische basis ontberen.
Hosey (2014) noemt een aantal oorzaken voor het ontbreken van een stevige theoretische basis voor het onderzoeksgebied en het werkveld van de mens-dierrelatie.
Noem 3 redenen
- Vanwege de multidisciplinariteit en de brede toepassingen van het werkveld antrozoölogie is het de vraag of één overkoepelende theorie überhaupt mogelijk is.
- Bij de theorieën die er zijn, is juist door de multidisciplinariteit altijd de context van de onderzoekers/auteurs terug te vinden mét bijbehorende perspectieven en kaders. De zoektocht naar een verklarende theorie heeft hierdoor binnen de verschillende onderzoeken steeds een net iets andere focus.
- Bij een aantal theorieën is het de vraag of het model waarop ze zijn gebaseerd, namelijk de mens-mensinteractie, één op één te vertalen is naar de mens-dierinteractie, zoals bijvoorbeeld de hechtingstheorie.
De volgende drie vragen gaan over de meestgebruikte theorieën als verklaring voor de band tussen mens en dier. Voor de eerste vraag bekijkt u een korte video waarin dr. Aubrey Fine vertelt over de theorieën achter Animal Assisted Interventions.
Welke theorieën over de mens-dierinteractie noemt dr. Aubrey Fine in de video? Geef bij elke theorie een korte toelichting.
4x
https://www.aquariumofpacific.org/multimedia/player/aubrey_fine
- Hechting: de drive van de mens om te willen zorgen voor een ander
- Sociale steun-theorie: een huisdier dat u begroet als u thuiskomt, geeft u het gevoel dat u gewenst bent.
- Biofilietheorie: een biologische predispositie om ons als mens met onze omgeving en met andere diersoorten te verbinden
- Afname van cortisol en toename van oxytocine: door het contact met dieren nemen stresshormonen af en het hormoon oxytocine neemt toe.
In het interview met dr. Fine kwamen al enkele potentiele theorieën voorbij die de band tussen mens en dier zouden verklaren. In het artikel van Beetz (2017) en van Serpell et al (2017) worden deze en andere theorieën verder uitgewerkt.
Hoewel Beetz en Serpell het beide met Hosey eens zijn dat er op dit moment geen overkoepelende theorie is die de mens-dierrelatie verklaart, zien zij wel theoretische benaderingen die verschillende delen van het HAI-spectrum kunnen verklaren. De veelzijdigheid van de mens-dierinteractie maakt het aannemelijk dat meerdere theorieën of modellen een rol kunnen spelen bij de verklaring van de mens-dierinteractie.
Er kunnen verklaringen worden gezocht voor waarom mensen interactie aangaan met dieren, hoe mensen een relatie aan kunnen gaan met dieren, hoe de interactie een positief effect kan hebben op mensen en waarom deze effecten soms groter zijn bij de interactie met dieren ten opzichte van de interactie met alleen mensen.
Zowel Serpell als Beetz presenteert een hele lijst aan potentiële theorieën. Eerder concludeerde we wel al dat de multidisciplinariteit binnen het veld ervoor zorgt dat (de lijst aan potentiële) theorieën kunnen verschillen in focus omdat de achtergrond met bijbehorende perspectieven van de onderzoeker daar een stempel op drukken. De lijsten die gepresenteerd worden door Beetz en Serpell wijken dan ook iets van elkaar af. De lijst van Beetz kan worden geplaatst in een educatiecontext, die van Serpell meer in een therapeutische context.
Zet de twee lijsten met potentiële theorieën schematisch naast elkaar en concludeer waar de overlap zit.
SERPELL BEETZ
sociale katalysatie / sociaal kapitaal
hechting hechting
sociale steun sociale steun
supernormale stimuli
aandacht/afleiding afleiding
biofilie biofilie
biopsychosociaal model
informatieverwerkingssystemen
(experientieel en motivatie
Hechting, sociale steun en biofilie komen in beide lijsten voor. Afleiding wordt door beide auteurs genoemd en gekoppeld aan biofilie. Het oxytocinesysteem wordt tevens door beide auteurs genoemd, door Beetz als theorie op zich en door Serpell als mechanisme geassocieerd met andere theorieën (hechting, supernormale stimuli).
Het was u inmiddels vast al opgevallen dat de vier theorieën die dr. Fine aanhaalt in het videofragment tevens de vier theorieën zijn die door zowel Serpell als Beetz worden aangehaald.
In het interview met dr. Fine kwamen al enkele potentiele theorieën voorbij die de band tussen mens en dier zouden verklaren. In het artikel van Beetz (2017) en van Serpell et al (2017) worden deze en andere theorieën verder uitgewerkt.
Hoewel Beetz en Serpell het beide met Hosey eens zijn dat er op dit moment geen overkoepelende theorie is die de mens-dierrelatie verklaart, zien zij wel theoretische benaderingen die verschillende delen van het HAI-spectrum kunnen verklaren. De veelzijdigheid van de mens-dierinteractie maakt het aannemelijk dat meerdere theorieën of modellen een rol kunnen spelen bij de verklaring van de mens-dierinteractie.
Er kunnen verklaringen worden gezocht voor waarom mensen interactie aangaan met dieren, hoe mensen een relatie aan kunnen gaan met dieren, hoe de interactie een positief effect kan hebben op mensen en waarom deze effecten soms groter zijn bij de interactie met dieren ten opzichte van de interactie met alleen mensen.
Zowel Serpell als Beetz presenteert een hele lijst aan potentiële theorieën. Eerder concludeerde we wel al dat de multidisciplinariteit binnen het veld ervoor zorgt dat (de lijst aan potentiële) theorieën kunnen verschillen in focus omdat de achtergrond met bijbehorende perspectieven van de onderzoeker daar een stempel op drukken. De lijsten die gepresenteerd worden door Beetz en Serpell wijken dan ook iets van elkaar af. De lijst van Beetz kan worden geplaatst in een educatiecontext, die van Serpell meer in een therapeutische context.
Zet de twee lijsten met potentiële theorieën schematisch naast elkaar en concludeer waar de overlap zit.
SERPELL
Leg per theorie uit wat deze betekent voor de mens-dierrelatie. Probeer hierin de visies van Beetz en Serpell zo veel mogelijk te integreren.
In onze terugkoppeling hebben we de visie van Beetz als startpunt genomen en deze aangevuld of genuanceerd aan de hand van de informatie uit het artikel van Serpell et al.
- Activatie van het oxytocinesysteem
Oxytocine heeft positieve psychologische, sociologische en fysiologische effecten en het oxytocinesysteem wordt genoemd als een sleutelproces bij de verklaring van de positieve effecten van de mens-dierinteractie. Oxytocine is een hormoon dat en een neurotransmitter die vrijkomt bij seksuele activiteit, borstvoeding, aanraking en ander prettig fysiek contact. Het effect van oxytocine is de reductie van angst en depressie, tolerantie voor pijn, bevordering van sociale interactie, vertrouwen en binding tussen partners en ouders en nakomelingen. Interacties met dieren kunnen het oxytocineniveau verhogen, zowel door aanraking van dieren als door naar dieren te kijken. De positieve effecten van oxytocine kunnen de mentale en fysieke gezondheid bevorderen.
Leg per theorie uit wat deze betekent voor de mens-dierrelatie. Probeer hierin de visies van Beetz en Serpell zo veel mogelijk te integreren.
In onze terugkoppeling hebben we de visie van Beetz als startpunt genomen en deze aangevuld of genuanceerd aan de hand van de informatie uit het artikel van Serpell et al.
- Biofilie
Door de evolutie hebben mensen een zogeheten ‘psychologische oriëntatie’ om zich aangetrokken te voelen tot andere levensvormen en affiniteit te hebben met de natuur en dus ook met dieren, ongeacht hun leeftijd. Aandacht voor de omgeving was tijdens de evolutie van belang om te overleven. Door te kijken naar hoe andere dieren reageren, kon de mens gevaar tijdig signaleren, en werd duidelijk of de omgeving veilig was: een ontspannen dier in de omgeving werkt stress- en angstreducerend. Daarnaast zorgt het feit dat onze aandacht automatisch door dieren wordt getrokken ervoor dat zij een afleider vormen van onplezierige mentale condities, zoals angst en pijn.
Leg per theorie uit wat deze betekent voor de mens-dierrelatie. Probeer hierin de visies van Beetz en Serpell zo veel mogelijk te integreren.
In onze terugkoppeling hebben we de visie van Beetz als startpunt genomen en deze aangevuld of genuanceerd aan de hand van de informatie uit het artikel van Serpell et al.
- Antropomorfisme
Antropomorfisme wordt vaak beschreven als de (onwenselijke) neiging om dieren als mensen te zien. Wetenschappelijk gezien is het echter een proces dat het mogelijk maakt om een relatie aan te gaan en te communiceren met dieren, omdat interpretatie van diergedrag hierdoor mogelijk wordt.
Leg per theorie uit wat deze betekent voor de mens-dierrelatie. Probeer hierin de visies van Beetz en Serpell zo veel mogelijk te integreren.
In onze terugkoppeling hebben we de visie van Beetz als startpunt genomen en deze aangevuld of genuanceerd aan de hand van de informatie uit het artikel van Serpell et al.
- Informatieverwerkingssystemen: ervaringsgericht (experiental) versus verbaal-symbolisch
Ervaringen gaan vaak via de zintuigen en zijn gelinkt aan emoties en motivaties, terwijl informatie die verbaal wordt geuit of via symbolen, bewust en cognitief wordt verwerkt. Bij de interactie met dieren speelt de impliciete ervaring vaak een grote rol en neemt het verbale, cognitieve proces een minder belangrijke plaats in. Bij interactie tussen mensen onderling is dit juist andersom. De mens-dierinteractie kan zorgen voor een gezonde balans tussen deze twee systemen. Zeker voor bijvoorbeeld kinderen met speciale behoeften in het emotionele en sociale domein kan de mens-dierinteractie een belangrijke toegevoegde waarde hebben.
Leg per theorie uit wat deze betekent voor de mens-dierrelatie. Probeer hierin de visies van Beetz en Serpell zo veel mogelijk te integreren.
In onze terugkoppeling hebben we de visie van Beetz als startpunt genomen en deze aangevuld of genuanceerd aan de hand van de informatie uit het artikel van Serpell et al.
- Motivatie
Bij een intrinsieke motivatie voor een bepaalde actie is de drijfveer iemands eigen voldoening; er hoeft geen beloning van buitenaf tegenover te staan. Dat is wel het geval bij extrinsieke motivatie.
Intrinsieke motivatie hangt nauw samen met affect en gedrag en wordt vaak gestimuleerd op het onbewuste niveau door non-verbale stimuli (ervaringsgericht). Juist zulke uitlokkers van intrinsieke motivatie, vooral door ervaringen via alle zintuigen, vormen een belangrijke component van de mensdier-interactie en binnen dierondersteunde interventies.
Leg per theorie uit wat deze betekent voor de mens-dierrelatie. Probeer hierin de visies van Beetz en Serpell zo veel mogelijk te integreren.
In onze terugkoppeling hebben we de visie van Beetz als startpunt genomen en deze aangevuld of genuanceerd aan de hand van de informatie uit het artikel van Serpell et al.
- Hechting, zorg en sociale steun (social support)
De hechtingstheorie van Bowbly (1969) vormt een uitgebreide verklaring voor de mens-dierrelatie. Dit gedragssysteem heeft tot doel de nabijheid van een verzorger te stabiliseren en te behouden, zodat zowel zorg en bescherming als regulering van stress en negatieve emoties gegarandeerd zijn. Een veilige hechting maakt het mogelijk de omgeving te verkennen, waarbij gevaarlijke en stressverhogende situaties worden voorkomen.
Mensen met een onveilige hechting zijn minder goed in staat te profiteren van de social support uit de omgeving. Het kan gaan om steun op het emotionele of financiële vlak, maar ook om informatie. Social support heeft net als hechting ook met de regulatie van stress te maken. De beste reductie van stress bestaat uit fysiek contact in combinatie met emotionele support. Veel mensen benaderen, ongeacht hun hechtingsstijl tegenover mensen, dieren met een veilige hechtingsstijl. Ze vertrouwen dieren en hebben fysiek contact met dieren. Huisdieren kunnen als een veilige hechtingsfiguur gelden voor zowel kinderen als volwassenen. Huisdieren kunnen een volwaardige sociale partner zijn voor mensen. Tot slot accepteren huisdieren ook graag onze zorg. Het zorgende systeem (care giving system) is complementair aan het hechtingssysteem en goed zorgen voor anderen is ook verbonden met positieve emoties, stressreductie en activatie van het oxytocinesysteem. Het geven van goede zorg aan dieren met deze bijbehorende positieve effecten is een aanvulling op mens-menscontact, zeker binnen dierondersteunde interventies.
Leg per theorie uit wat deze betekent voor de mens-dierrelatie. Probeer hierin de visies van Beetz en Serpell zo veel mogelijk te integreren.
In onze terugkoppeling hebben we de visie van Beetz als startpunt genomen en deze aangevuld of genuanceerd aan de hand van de informatie uit het artikel van Serpell et al.
- Afleiding van pijn, stress en een negatieve gemoedstoestand
Dieren leiden (wellicht ondersteund door de biofiliehypothese) af van pijn, stress en negatieve emoties, net zoals muziek of bijvoorbeeld clowns dat kunnen bereiken.
Leg per theorie uit wat deze betekent voor de mens-dierrelatie. Probeer hierin de visies van Beetz en Serpell zo veel mogelijk te integreren.
In onze terugkoppeling hebben we de visie van Beetz als startpunt genomen en deze aangevuld of genuanceerd aan de hand van de informatie uit het artikel van Serpell et al.
- Sociale katalyse en sociaal kapitaal
Sociale relaties met dieren stimuleren positieve sociale interacties en relaties met andere mensen. Dit geldt zowel op individueel niveau voor therapeuten en ziekenhuismedewerkers (wat dieren bijvoorbeeld tot een goede ‘co-therapeut’ maakt), als op maatschappelijk niveau, waar ze voor een toename in sociaal kapitaal zorgen.
Leg per theorie uit wat deze betekent voor de mens-dierrelatie. Probeer hierin de visies van Beetz en Serpell zo veel mogelijk te integreren.
In onze terugkoppeling hebben we de visie van Beetz als startpunt genomen en deze aangevuld of genuanceerd aan de hand van de informatie uit het artikel van Serpell et al.
- Supernormale stimuli
Onze voorkeur voor biologisch relevante stimuli met een meer extreme vorm zorgt ervoor dat wij extra gevoelig zijn voor bepaalde uiterlijke kenmerken van dieren. Denk hierbij aan de waargenomen ‘schattigheid’: een ‘schattig’ voorkomen is gerelateerd aan een betere kwaliteit van de relatie met het dier en lokt zorggedrag uit. Dit kan een rol spelen bij de verklaring voor het feit dat we huisdieren zijn gaan houden (cross-species adoption) en voor welke diersoorten worden geadopteerd en gedomesticeerd.
Leg per theorie uit wat deze betekent voor de mens-dierrelatie. Probeer hierin de visies van Beetz en Serpell zo veel mogelijk te integreren.
In onze terugkoppeling hebben we de visie van Beetz als startpunt genomen en deze aangevuld of genuanceerd aan de hand van de informatie uit het artikel van Serpell et al.
- Biopsychosociale model
Het biopsychosociale model integreert een deel van, zo niet alle, bovenstaande constructen en theorieën. Dit model attribueert gezondheid en ziekte aan de interactie van drie factoren, namelijk biologische, psychologische en sociale. Verandering (zowel positief als negatief van aard) van één factor heeft consequenties voor de andere factoren. Samen bepalen de drie factoren gezondheid en ziekte. Dieren kunnen een impact hebben op één of meerdere van deze factoren.
Geef bij de drie prominentste theorieën aan of de theorie een verklaring geeft voor:
a. waarom mensen interactie aangaan met dieren.
b. hoe mensen een relatie aan kunnen gaan met dieren.
c. hoe de interactie een positief effect kan hebben op mensen.
d. waarom deze effecten soms groter zijn bij de interactie met dieren ten opzichte van (alleen) met mensen.
Vul hiervoor onderstaande tabel in. Plaats een X als (één van) de processen een verklaring geeft/geven voor de punten a, b, c, d of een combinatie hiervan.
Hechtingstheorie
C, D
Sociale steun
A, B, C, D
Biofilie
A, C, D