2.1 Huisdieren gedurende de levensloop Flashcards
De mens is het enige diersoort die over langere tijd direct samenleeft met dieren van een andere soort zonder dat dit een duidelijke functie heeft.
In het artikel van Turner (2005) leest u over de rollen die huisdieren kunnen vervullen en hoe deze veranderen gedurende de levensloop.
Beschrijf de rol die het huisdier volgens Turner vervult voor:
kinderen. adolescenten. alleenstaande jongvolwassenen. pasgetrouwden. volwassenen met jonge kinderen. volwassenen met adolescente kinderen. volwassenen waarvan de kinderen uit huis zijn. ouderen.
Kinderen
In deze fase heeft het huisdier vaak een rol als ‘gelijke’: een beste vriend, of een broer/zus, in sommige gevallen zelfs een jonger broertje of zusje waarvoor gezorgd kan worden.
Adolescenten
In deze fase speelt het huisdier vaak de rol van vertrouweling.
Alleenstaande jongvolwassenen
In deze fase heeft het huisdier de rol van huisgenoot of beste vriend. Hij voorziet in de behoefte aan gezelschap. De hechting met het huisdier is in deze fase vaak erg sterk.
Pasgetrouwden
Vooral in deze fase heeft het huisdier de rol van een kind. Vooral vrouwen zonder kinderen beschouwen het huisdier vaak als hun kind. De hechting met het huisdier is in deze fase erg sterk.
Volwassenen met jonge kinderen Wanneer men (jonge) kinderen heeft, hoeft het huisdier niet langer de rol van het kind te spelen. Men heeft minder tijd om met het huisdier door te brengen en de hechting met het huisdier neemt af.
Volwassenen met adolescente kinderen
In deze fase wordt weer vaker een huisdier aangeschaft. Mogelijk wordt dit gedaan vanuit het idee dat een huisdier belangrijk is voor de kinderen.
Volwassenen waarvan de kinderen uit huis zijn
In deze fase speelt het huisdier, vooral voor vrouwen, weer meer de rol van kind. Het huisdier geeft hen weer de mogelijkheid om voor iemand te zorgen. De hechting aan het huisdier is in deze fase erg hoog.
Ouderen
Huisdieren vormen in deze fase gezelschap en kunnen gevoelens van eenzaamheid en isolatie verminderen. Ouderen zijn echter wel minder geneigd een huisdier in huis te nemen.
NB De levensstadia zijn gebaseerd op een onderverdeling van Carter en McGoldrick uit 1984. Waar ‘getrouwd’ staat, mag u dus ook ‘samenwonend’ lezen.
Zoals u al eerder zag, wordt in het artikel van Turner niet alleen gesproken over de rol van het huisdier, maar ook over de mate van hechting aan het huisdier. Clancy en Rowan deden onderzoek naar huisdierdemografie in de VS. Hieronder ziet u tabel 4 uit hun artikel, waarin de gemiddelde hechting aan het huisdier per demografische categorie uiteengezet is. Op basis van deze tabel kunt u een aantal interessante vergelijkingen maken. Vergelijk bijvoorbeeld eens de hechting aan het huisdier tussen alleenstaanden en getrouwden, tussen mensen die alleen leven en gezinnen, en tussen mannen en vrouwen. Vergelijk deze bevindingen met de informatie die u las in het artikel van Turner.
In tabel 4 ziet u dat ongetrouwden gemiddeld genomen een sterkere hechting aan hun huisdier rapporteren dan getrouwde mensen. U vindt dit ook terug in het paper van Turner, waarin staat dat de hechting met het huisdier sterker is bij ongetrouwden (zonder kinderen). Turner geeft echter aan dat de hechting met het huisdier bij pasgetrouwden ook erg hoog is. De lagere hechting bij getrouwden in de tabel wordt dus mogelijk (vooral) veroorzaakt door de groep mensen die getrouwd is en tevens kinderen heeft.
Dit idee wordt bevestigd wanneer u kijkt naar de vergelijking tussen mensen die alleen wonen (household size = 1) en gezinnen (household size = 5+). De hechting aan het huisdier is lager voor mensen met een huishouden bestaande uit minimaal vijf personen. Deze groep zal voornamelijk bestaan uit volwassenen met kinderen.
In de tabel ziet u ten slotte dat vrouwen een sterkere hechting aan het huisdier laten zien dan mannen. Turner geeft aan dat met name vrouwen zonder kinderen of met volwassen kinderen hun huisdier zien als een kind en vaak een moederlijke hechting aan hun huisdier hebben.
In de tabel hieronder, eveneens uit Clancy en Rowan (2003), ziet u het percentage huisdierbezitters per levensstadium.
Komt deze tabel overeen met de informatie die u las in het artikel van Turner (2005)?
U ziet in de tabel dat het percentage huisdierbezitters het hoogst is onder jonge stellen (‘young couples’) en onder ouders van middelbare leeftijd (‘middle parents’). In het artikel van Turner las u inderdaad dat pasgetrouwde stellen vaak een huisdier aanschaffen. Wanneer er kinderen in het gezin komen, neemt dit af (dit ziet u terug in de daling bij ‘young parents’), maar wanneer de kinderen wat ouder zijn (‘middle parents’) dan neemt dit weer toe.
In het artikel van Turner las u tevens dat ouderen minder geneigd zijn een huisdier aan te schaffen. In deze tabel ziet u dit terug: het percentage met huisdieren is onder ouderen (‘retired older couples’ en ‘older singles’) het laagst
Turner en Clancy hebben, gebruikmakend van allerlei eerdere studies, een interessant plaatje geschetst van de rol die het huisdier inneemt gedurende de verschillende levensfasen. Helaas is deze literatuur niet heel recent en is het plaatje dat wordt geschetst gebaseerd op allerlei verschillende studies naar de individuele levensfasen.
Denk eens na over hoe u een onderzoek kun opzetten dat een compleet beeld geeft van de rol van het huisdier gedurende de levensloop. Welk onderzoeksdesign gebruikt u, welke variabelen zijn interessant om mee te nemen, en hoe zou uw onderzoekspopulatie eruit zien?
Er is geen standaardterugkoppeling voor deze vraag: onderstaande informatie is een voorbeeld en is zeker niet uitputtend. Het antwoord geeft een indicatie in welke richting u kunt denken.
Idealiter maakt u uiteraard gebruik van een longitudinaal onderzoeksdesign. Omdat uw onderzoeksvraag alle mogelijke levensfasen omvat, is dit echter een onpraktisch en duur design. Als alternatief kunt u een cross-sectioneel design gebruiken waarin alle levensfasen worden gerepresenteerd. Het feit dat u dezelfde (gestandaardiseerde) informatie verzamelt over alle levensfasen en deze met elkaar kunt vergelijken, is van toegevoegde waarde.
Onderzoeksvariabelen die u kunt meenemen, zijn bijvoorbeeld:
demografische gegevens
Uiteraard is het heel belangrijk te weten in welke levensfase iemand zich bevindt, dus de leeftijd is essentieel. Andere demografische gegevens, zoals de gezinssamenstelling zijn ook belangrijk (heeft iemand een partner, zijn er kinderen en zo ja, hoe oud zijn deze en wonen ze nog thuis), alsook zaken als opleidingsniveau en werksituatie.
hechting met het huisdier
We zagen eerder al dat deze variabele verandert door de levensloop heen.
social provisions
Deze variabele geeft weer in welke mate voorzien wordt in de zes sociale behoeften van de mens: behoefte aan hechting, sociale integratie, gelegenheid om te zorgen voor, bevestigen van zelfwaarde, betrouwbare relaties en advies of ondersteuning. Er kan nagegaan worden in hoeverre andere mensen aan deze behoeften voldoen (en dus waar eventuele ‘gaten’ in de behoeftevoorziening zitten) en in welke mate het huisdier aan deze behoeften voldoet.
netwerksamenstelling
Er kan zowel kwantitatief als kwalitatief gekeken worden naar het sociale netwerk.
Een onderzoek van Muldoon et al. (2019) laat zien dat de hechting aan het huisdier verandert wanneer kinderen in de adolescentie komen. Hal Herzog noemt dit in zijn blog op Psychology Today het ‘puff, the magic dragon effect’, naar het liedje over kleine Jackie Piper die de band met ‘zijn’ magische draak ontgroeit.
Psychology Today: Puff the magic dragon
In de volgende vragen bekijkt u hoe het nu precies zit met die hechting: hoe verandert deze gedurende de overgang naar de adolescentie, zijn er verschillen tussen jongens en meisjes, en welke rol speelt het type huisdier?
Neem voor de beantwoording van de vragen de originele bron erbij, het artikel van Muldoon et al (2019).
Muldoon en collega’s gebruikte cross-sectionele data van een grote internationale survey onder drie verschillende leeftijdsgroepen: elfjarigen, dertienjarigen en vijftienjarigen. Om te zien hoe de hechting met het huisdier evolueert door de tijd heen werd in de drie leeftijdscategorieen de ‘Short Attachment to Pets Scale’ afgenomen.
Wat kunt u in algemene zin concluderen over het verloop van de hechting aan het huisdier gedurende de adolescentie? En hoe worden deze bevindingen verklaard door Muldoon et al.?
De mate van hechting aan het huisdier neemt geleidelijk af gedurende de adolescentie. Op alle aspecten van de band met het huisdier scoorden elfjarigen hoger dan dertienjarigen, en die scoorden weer hoger dan vijftienjarigen.
Muldoon verklaart dit aan de hand van een belangrijke ontwikkelingstaak die hoort bij de adolescentie: loskomen van het gezin. Tijdens de vroege adolescentie zijn familiebanden nog belangrijk, maar gedurende de adolescentie verschuift de focus naar leeftijdgenoten en vrienden. Als huisdieren inderdaad gezien worden als familieleden is het logisch dat de adolescent zich ook van hen losmaakt.
Muldoon et al waren geïnteresseerd in een aantal hoofdeffecten. Het belangrijkste hoofdeffect zagen we hiervoor: het effect van leeftijd op de hechting aan het huisdier. Naarmate de leeftijd vordert neemt de hechting af.
Welke twee hoofdeffecten worden nog meer genoemd in dit artikel?
Naast het hoofdeffect van leeftijd is er ook een hoofdeffect van geslacht en van type huisdier. De hechting met het huisdier is sterker bij meisjes dan bij jongens (let echter wel op bij de interpretatie hiervan, want er is sprake van slechts een kleine effectgrootte). De hechting is ook sterker bij adolescenten met honden dan bij adolescenten met katten en kleine zoogdieren.
De auteurs formuleren ook nog een hypothese over enkele interactie-effecten. Ze onderzochten of er een interactie tussen leeftijd en geslacht was in het voorspellen van de hechting, en of er een interactie tussen leeftijd en type huisdier was in het voorspellen van de hechting. Deze hypothese wordt echter op basis van de resultaten verworpen.
Wat zou het betekenen als wel sprake zou zijn van een significant interactie-effect van (bijvoorbeeld) leeftijd en type huisdier op de hechting?
Wanneer sprake zou zijn van een significante interactie tussen leeftijd en type huisdier zou dat hier betekenen dat de hechting voor de verschillende typen huisdier anders verloopt door de tijd heen. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de hechting voor katten en kleine zoogdieren afneemt, maar dat deze voor honden gelijk blijft. Of dat de hechting met kleine zoogdieren afneemt, terwijl deze voor honden en katten toeneemt.
Dit is echter niet het geval, de hechting neemt voor alle type huisdieren even sterk af. In dit opzicht lijkt de hond dus geen uitzonderingspositie te hebben.
Hetzelfde geldt voor geslacht: er is geen verschil tussen jongens en meisjes in de mate waarin hechting afneemt.
Toch zien we wel een hoofdeffect van het type huisdier, waarbij de hechting aan de hond sterker is (en blijft) dan de hechting aan katten of andere kleine zoogdieren. Muldoon noemt hier een aantal verklaringen voor.
Welke verklaringen zijn dit? 4x
En welke verklaring(en) zijn in lijn met wat u in thema 1 leerde over de co-evolutie met de hond?
- Omdat meer interactie mogelijk is met een hond kan deze makkelijker gezien worden als behorende tot de groep van leeftijdgenoten in plaats van behorende tot familie.
- Wandelen met de hond creëert mogelijkheden tot interactie met leeftijdsgenoten.
- Het hebben van een hond geeft een zekere status.
- De cognitieve en emotionele capaciteiten en het gedragsrepertoire van de hond zorgen ervoor dat hij de mogelijkheid heeft een unieke relatie aan te gaan met de mens en te dienen als hechtingsobject voor ons.
Deze laatste verklaring refereert aan het proces van co-evolutie waar u in thema 1 over las. Honden hebben gedurende dit proces allerlei sociaal-cognitieve vaardigheden ontwikkeld die hen uitzonderlijk goed (veel beter dan andere dieren) in staat stellen menselijke communicatie te begrijpen. De band tussen hond en mens lijkt gebaseerd op een aan oxytocine gerelateerd hechtingsmechanisme, wat hen een uitzonderlijk geschikt hechtingsobject maakt.
In de inleiding geven de auteurs aan te verwachten dat er kwalitatieve veranderingen optreden in de hechting aan het huisdier wanneer adolescenten ouder worden. Ze speculeren dat het huisdier in de vroege adolescentie meer een actieve speelkameraad is en later meer een bron van steun en troost vormt.
Zijn deze verwachtingen uitgekomen? Wat laten de resultaten hierover zien?
Voor dergelijke kwalitatieve veranderingen, waarin verondersteld wordt dat de rol van het huisdier verschuift, moet algemeen genomen sprake zijn van een afname aan de ene kant en een toename aan de andere kant. Als u kijkt naar figuur 2 ziet u dat dit niet het geval is. Als de rol inderdaad verschuift van actieve speelkameraad naar een bron van steun en troost dan zou er bij ‘play together daily’ inderdaad een afname te zien moeten zijn (de balkjes worden korter). Bij (bijvoorbeeld) ‘pet comforts them’ zou echter een toename te zien moeten zijn (de balkjes zouden langer moeten worden). Dit laatste is echter niet het geval. Er is dus vooral sprake van een kwantitatieve verandering (de hechting met het huisdier neemt af in algemene zin) en niet van een kwalitatieve verandering (de aard van de relatie verandert niet).
Eerder in deze studietaak las u al dat huisdieren bij ouderen potentieel sociale isolatie en eenzaamheid kunnen verminderen. Toch zijn ouderen minder geneigd een huisdier aan te schaffen. Misschien is dat wel logisch als u bedenkt dat een huisdier hebben ook enkele specifieke nadelen en uitdagingen met zich meebrengt voor deze leeftijdsgroep.
In het artikel van Enders-Slegers et. al (2019) leest u over de voordelen die huisdieren ouderen kunnen bieden. Er wordt een heel aantal genoemd, probeer ze (om structuur aan te brengen voor uzelf) in te delen in drie domeinen: het fysieke domein, het emotionele domein en het sociale domein.
Fysiek
Huisdieren stimuleren een actieve en gezonde levensstijl. Ze bevorderen fysieke activiteit en zorgen voor behoud van mobiliteit. Deze fysieke activiteit kan ook een positief effect hebben op de gezondheid van de hersenen, wat implicaties heeft voor het cognitieve functioneren. Ook zorgen ze voor een dagstructuur met betekenisvolle activiteiten die tevens cues geven voor activiteiten rondom zelfverzorging. Een huisdier hebben is vooral in deze leeftijdscategorie gerelateerd aan reductie van cardiovasculaire aandoeningen.
Emotioneel
Huisdieren stimuleren positieve emoties (zoals plezier en veiligheid). Ze reduceren depressie en de negatieve effecten van verlies. Ze kunnen betekenis geven aan iemands leven en zorgen voor een doel.
Sociaal
Huisdieren fungeren als sociale katalysatoren, ze helpen bij het bouwen en behoud van sociale netwerken. Ook zijn ze gezelschap, een object om voor te zorgen en een bron van sociale steun.
Er zijn wel tevens studies die geen effect of zelfs een omgekeerd effect laten zien. Veel uitgevoerd onderzoek heeft een cross-sectioneel onderzoeksdesign, waardoor de richting van het effect niet kan worden vastgesteld. Deze kanttekeningen gelden overigens niet alleen voor het onderzoek onder de ouderenpopulatie. Hierop gaan we in de volgende studietaak uitgebreid in.
Laten we eerst eens verder kijken naar huisdierbezit bij ouderen. Hierboven zagen we dat huisdieren een positief effect kunnen hebben op allerlei aspecten van het welzijn van ouderen. Er zijn voor deze populatie echter ook risico’s en uitdagingen verbonden aan huisdieren.
Welke risico’s en uitdagingen worden specifiek voor ouderen genoemd? 6x
- Ouderen hebben vaak een wat zwakkere financiële situatie dan voordat ze met pensioen gingen. Huisdieren vormen een extra financiële last.
- De omgeving kan negatief reageren op huisdiereigenaarschap bij ouderen uit angst voor zoönose (ziekten overdraagbaar van dier op mens), infecties of extra werklast.
- Er is bij ouderen een grotere kans op verwondingen en fracturen door ongevallen gerelateerd aan honden en katten.
- De band met het huisdier kan ervoor zorgen dat ouderen hun eigen gezondheid op het spel zetten door bijvoorbeeld hun beperkte financiën te besteden aan voedsel of zorg voor het huisdier in plaats van voor hunzelf, of door een (ziekenhuis)opname te weigeren.
- Huisdieren kunnen zorgen voor problemen met de huisvesting: Ze kunnen de reden zijn dat ouderen in een huis blijven wonen dat niet langer geschikt voor hen is, of de transitie vertragen naar ondersteund wonen. Wanneer ze toch verhuizen kan afscheid van het dier zorgen voor extreem verdriet en depressieve symptomen.
- De familie / verzorgers kunnen de taak krijgen het huisdier te moeten herplaatsen of een huisdiervriendelijke begeleide woonomgeving te zoeken.
Welke suggesties worden in het artikel gedaan voor ouderen die om welke reden dan ook geen huisdier kunnen nemen (maar dit wel willen)?
2x
Er kan op allerlei manier ondersteuning geboden worden bij de verzorging van het huisdier.
De interactie met dieren kan ook op andere manieren gefaciliteerd worden: oppassen op andermans huisdieren, vrijwilligerswerk bij bijvoorbeeld een asiel, bezoekprogramma’s met dieren of animal assisted interventions. Voor ouderen in verzorgingshuizen zijn er steeds vaker bezoekprogramma’s met (huis)dieren beschikbaar of zijn er residentiële huisdieren in het verzorgingshuis.
Role theory explains that individuals assume particular behaviours based on the expectations
of others.
How does this relate to pets?
A pet assumes a particular role within the family based on the
expectations of the different family members. The role the animals plays is largely dependent
on the developmental period within which the family is currently functioning.
attachment to pets is stronger among… 3x
younger adoslescents
girls
dog owners
o Risk and challenges of pet ownership in older adulthood:
- o Risk and challenges of pet ownership in older adulthood: