2.3 Attituden tegenover dieren Flashcards

1
Q

Onze attitude tegenover dieren wordt beïnvloed door een scala aan factoren. U las hier al over in het artikel van Amiot et. al (2014). Laten we voor de eerste vraag dan ook daar beginnen. Door hun betoog heen halen de auteurs verschillende factoren aan die onze attitude naar dieren beïnvloeden. In de paragraaf over ontwikkelings- en leerprocessen (pp. 17-18) leest u dat de kindertijd een belangrijke periode is in het vormen van onze attitude tegenover dieren. Het opgroeien met huisdieren of het contact hebben met dieren tijdens de kindertijd kan zorgen voor een meer positieve attitude tegenover dieren in het algemeen. Ook het gedrag tegenover dieren van belangrijke personen in ons leven modelleert onze eigen attitude ten opzichte van dieren, zowel in positieve als in negatieve zin.

Welke factoren die van invloed zijn op iemands attitude tegenover dieren worden hier genoemd? 6x

A
  1. Beroep
    Het werk dat iemand doet, kan van invloed zijn op de attitude tegenover dieren. In beroepen waar mensen te maken krijgen met stressvolle en onaangename procedures bij dieren (denk aan asielmedewerkers, dierenartsen en eventueel psychologen in de context van dierexperimenten) ontwikkelen mensen strategieën om hiermee om te gaan.
  2. Religie
    Hoe sterker het geloof in God (en hoe conservatiever het geloof) of in een leven na de dood, des te waarschijnlijker is het dat men een dichotomie (in plaats van een continuïteit) ziet tussen mensen en dieren. Religie gaat over het algemeen gepaard met antropocentrisme (de ideologie dat mensen superieur zijn ten opzichte van dieren). Mensen die de evolutietheorie aanhangen, zijn vaker voor dierenrechten, dit in tegenstelling tot creationisten.
  3. Cultuur
    Hoewel mensen van verschillende culturen dieren houden en met dieren in contact komen, variëren de details van onze relatie met dieren wel door culturen heen. Het is cultureel bepaald welke dieren geschikt zijn als huisdier, welke dieren bestemd zijn voor consumptie en welke dieren schattig zijn (of niet). De attituden tegenover dieren verschillen dus sterk per cultuur.
  4. Individuele karaktereigenschappen
    Karaktereigenschappen die te maken hebben met een brede, inclusieve en flexibele focus (in tegenstelling tot een conventionele, rigide en hiërarchische focus) zijn doorgaans geassocieerd met een meer positieve attitude tegenover dieren.
  5. Ideologische overtuigingen
    Overtuigingen gerelateerd aan groepshiërarchie en gehoorzaamheid aan de gevestigde authoriteit zijn gerelateerd aan attituden tegenover dieren. Mensen met autoritaristische overtuigingen zien de mens doorgaans als verschillend van dieren en zijn meer geneigd tot het gebruik van dieren voor hun eigen doeleinden.
  6. Geslacht
    Vrouwen hebben doorgaans een positievere attitude tegenover dieren. Dit kan zowel door biologische (oxytocine) als door omgevings- of socialisatiefactoren (de vrouwelijke rol) worden verklaard.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geslacht
Vrouwen hebben doorgaans een positievere attitude tegenover dieren. Dit kan zowel door biologische (oxytocine) als door omgevings- of socialisatiefactoren (de vrouwelijke rol) worden verklaard.

Op deze laatste factor uit Amiot et al. (2014) zoomen we verder in. Amiot et al. refereren aan een uitgebreide review van Herzog (2007). Lees het artikel ‘Gender differences in Human-Animal Interactions: a review’ en beantwoord de vragen

Herzog benoemt zeven terreinen binnen de mens-dierinteractie waarbinnen geslachtsverschillen onderzocht zijn. Noem deze zeven.

A
  1. Houding ten opzichte van het gebruik van dieren
    2, Hechting aan huisdieren
  2. Betrokkenheid bij dierenbescherming
  3. Verzamelen van dieren (hoarding)
  4. (Recreatief) jagen op dieren
  5. Misbruik van dieren
  6. Bestialiteiten (seksuele handelingen met dieren)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In het abstract wordt gesteld dat vrouwen gemiddeld meer positief gedrag en positievere attitudes tegenover dieren hebben en mannen gemiddeld juist meer negatief gedrag en een negatievere attitude tegenover dieren hebben.
In tabel 5 ziet u een samenvatting van (zowel positieve als negatieve) aspecten van de attitude tegenover dieren en de bijbehorende effectgroottes.

Bediscussieer op basis van tabel 5 de conclusie dat vrouwen een meer positieve attitude ten opzichte van dieren hebben dan mannen. Denk goed na op welke informatie u uw conclusie baseert.
U bent hiervoor (tevens) welkom op het discussieplatform.

A

Hechting aan huisdieren en wreedheden tegen dieren door kinderen kunnen we buiten beschouwing laten. Hier is de effectgrootte onbekend of klein (niet significant). Bij de overige aspecten van de attitude tegenover dieren kan een aantal opmerkingen worden geplaatst.

Van de overgebleven vijf terreinen met een medium tot grote effectgrootte hebben recreatief jagen, wreedheden door volwassenen tegen dieren en hoarding een negatief effect op dieren. Bij twee van deze drie aspecten gaat het om een meer negatieve attitude (of meer negatief gedrag) van mannen in vergelijking met vrouwen. De attitude ten opzichte van het gebruik van dieren en dierenbescherming kunnen als positief gezien worden voor het dier. Bij beide aspecten heeft de vrouw een positievere attitude.

Het is echter wel zo dat hoarding niet voortkomt uit een negatieve attitude tegenover het dier, het tegenovergestelde is eerder waar. Als je dus niet kijkt naar het effect op het dier, maar naar de intentie van de betrokken persoon is het dus niet zo dat het grotere aantal hoardende vrouwen een negatievere attitude reflecteert.

Als we kijken naar de grootte van het effect dan is het verschil tussen mannen en vrouwen het grootst bij de jacht en de wreedheden tegen dieren door volwassenen (effectgrootte groot tot zeer groot). De concrete belasting voor het dier zal waarschijnlijk voor de jacht echter hoger liggen dan voor de wreedheden: jagen gebeurt op grotere schaal dan dierenmishandeling.

Als we kijken naar de scores bij de verschillende aspecten van de attituden tegenover dieren dan zien we dat vrouwen bij vier aspecten positiever uit de bus komen: ze hebben een negatievere attitude tegenover het gebruik van dieren, zijn meer betrokken bij het beschermen van dieren, jagen minder en zijn minder betrokken bij wreedheden tegen dieren. Mannen komen slechts op één vlak positiever uit de bus: ze doen minder aan het hoarden van dieren (dit aspect is discutabel, zagen we eerder).

Om hier een algemene conclusie uit te trekken moeten we rekening houden met verschillende factoren, bijvoorbeeld: op hoeveel vlakken wordt een positieve attitude waargenomen? Wat is de effectgrootte? Om welk gedrag of welke attitude gaat het (hoarding heeft bijvoorbeeld wel een negatief effect op het dier, maar kan voortkomen uit een positieve attitude tegenover het dier, terwijl wreedheden tegen dieren zowel een negatief effect op het dier hebben als een reflectie zijn van een negatieve attitude tegenover het dier).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke kanttekeningen plaatst Herzog bij de conclusies over de geslachtsverschillen? 4x

A
  1. Naast geslacht zijn nog meer factoren van invloed op de mens-dierrelatie, zoals leeftijd, diersoort, nationaliteit etc.
  2. De overeenkomsten tussen mannen en vrouwen zijn vaak veel groter dan de verschillen; dit wordt in onderzoek soms vergeten.
  3. Veel onderzoeken naar de invloed van het geslacht op de mens-dierrelaties zijn niet goed gedocumenteerd. Effectgroottes, gemiddelden en standaarddeviaties zijn vaak niet meegenomen.
  4. Verschillen in attituden en gedrag tegenover dieren door het verschil in geslacht zijn niet onveranderlijk. Deze zijn niet uitsluitend genetisch. Kijk bijvoorbeeld naar de beroepsuitoefening van dierenartsen en hoe dit veranderd is door de jaren heen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

In de vorige opdracht las u welke factoren onze attitude tegenover dieren beïnvloeden. Serpell (2004) gaat dieper in op deze attituden en hoe ze tot stand komen. Hij stelt dat de attitude ten opzichte van dieren wordt bepaald door twee motivationele overwegingen: ‘affect’ (ditweerspiegelt de affectieve of emotionele respons op dieren) en ‘utility’ (de perceptie van de instrumentele waarde van het dier).
Deze twee motivationele overwegingen kunnen op een as weergegeven worden die kan variëren van positief (+1) tot negatief (-1). Deze twee schalen vormen een tweedimensionale ruimte waarbinnen een dier zich kan bevinden, afhankelijk van de relatieve sterkte van de affectieve en utilitaire beschouwingen (of heel simpel: afhankelijk van hoe leuk we ze vinden en de mate waarin we ze kunnen ‘gebruiken’).

In deze opdracht verdiepen we ons verder in dit model. Lees het artikel van Serpell (2004) en beantwoord de volgende vragen.

Attitudes ten opzichte van dieren kunnen volgens Serpell worden beschreven met twee primaire motivationele overwegingen (‘motivational considerations’): affect en utility.

Leg in eigen woorden uit wat er in het artikel mee wordt bedoeld dat deze onafhankelijk ontstaan, maar niet onafhankelijk zijn in hun effect op de attitude tegenover dieren.

A

Ongeacht het nut kan een dier positief of negatief affect oproepen en ongeacht of een dier positieve emoties oproept, kan het wel of niet nuttig voor de mens zijn. In die zin ontstaan ze onafhankelijk.

Positief affect roept echter vaak morele gevoelens en verplichtingen tegenover dat dier op. Dit terwijl een grote instrumentele waarde (positief dan wel negatief) vaak juist vraagt om een zekere afstand te bewaren tot het dier, omdat de instrumentele waarde vaak bepaalt dat het dier uiteindelijk wordt benadeeld of geschaad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoewel affectieve en utilitaire overwegingen een algemene beschrijving kunnen geven van de attituden naar dieren toe, verklaren ze maar een deel van de variatie in de menselijke attitudes. Volgens Serpell spelen ‘attitude modifiers’ hier ook een rol in. Beschrijf wat Serpell bedoelt met ‘attitude modifiers’.

Welke 3 hoofdcategorieen zijn er?

A

Attitude modifiers zijn factoren die van invloed zijn op ofwel de emotionele respons op het dier (affect) ofwel op de perceptie van het nut van een dier (utility). Deze kunnen grofweg ingedeeld worden in drie hoofdcategorieen: eigenschappen van het dier, individuele eigenschappen van de mens en culturele factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Serpell geeft per categorie een beschrijving van dergelijke ‘attitude modifiers’. Dit is geen uitputtende lijst, maar hiermee geeft hij een idee van wat wordt bedoeld met deze factoren.

Benoem de attitude modifiers uit het artikel.

  1. Kenmerken van dieren als ‘attitude modifiers’

3x

A

Dieren worden beoordeeld op basis van hun uiterlijke kenmerken, gedragsmatige dispositie, en gebruiksmogelijkheden. Karakteristieken van het dier die positief affect oproepen zijn:

  1. het fylogenetisch dichtbij de mens staan, of een uiterlijk hebben of cognitieve/gedragsmatige kenmerken die sterk op de mens lijken.
  2. een schattig, esthetisch aansprekend of indrukwekkend uiterlijk.
  3. een kwetsbaar voorkomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Serpell geeft per categorie een beschrijving van dergelijke ‘attitude modifiers’. Dit is geen uitputtende lijst, maar hiermee geeft hij een idee van wat wordt bedoeld met deze factoren.

Benoem de attitude modifiers uit het artikel.

  1. Eigenschappen van personen als ‘attitude modifiers’

6x

A

Er zijn grote individuele verschillen in attitude tegenover dieren, die (deels) onafhankelijk zijn van de intrinsieke eigenschappen van het dier. De belangrijkste bevindingen op dit vlak zijn:

  1. Vrouwen hebben sterkere affectieve reacties op dieren en zijn minder minder georiënteerd op hun nut.
  2. Ditzelfde is het geval voor jongvolwassenen in vergelijking met ouderen (wat waarschijnlijk een cohorteffect is).
  3. Een hoger opleidingsniveau betekent vaak een positievere affectieve reactie op dieren en een minder extreme oriëntatie (positief of negatief) op het nut van een dier.
  4. Dit geldt ook voor inwoners van steden in vergelijking met plattelandsbewoners.
  5. Huidige interacties met dieren (en of deze consumptief / coërcief zijn) en een vroege blootstelling aan liefdevolle of hechte relaties met dieren (zoals met een huisdier) zijn van invloed op de affectieve en utilitaire respons.
  6. Religie gaat doorgaans gepaard met een sterkere nadruk op de gebruikswaarde van dieren en met minder positieve affectieve reacties op dieren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Serpell geeft per categorie een beschrijving van dergelijke ‘attitude modifiers’. Dit is geen uitputtende lijst, maar hiermee geeft hij een idee van wat wordt bedoeld met deze factoren.

Benoem de attitude modifiers uit het artikel.

  1. Culturele factoren als ‘attitude modifiers’

4x

A

De culturele factoren die van invloed zijn op onze attitude tegenover dieren kunnen worden ingedeeld in vier (overlappende) categorieen.

  1. Historie: de attitude tegenover een dier kan worden beïnvloed door culturele of praktische opvattingen uit het verleden (die niet meer relevant zijn), zoals bijvoorbeeld de houding tegenover de wolf.
  2. Culturele/religieuze overtuigingen en waarden: bijvoorbeeld het christelijke idee dat dieren zijn geschapen om de mens te dienen, promoot utilitaire overwegingen.
  3. Cultuurgebonden praktijken/rituelen: dieren krijgen een bepaalde betekenis door hun associatie met bepaalde praktijken of rituelen. Zo hebben stieren bijvoorbeeld in Spanje een uitzonderlijk positieve status door hun rol in de stierengevechten.
  4. Culturele representaties: de manier waarop dieren worden afgebeeld in bijvoorbeeld kunst, literatuur en media, maar ook het beeld van ‘productiedieren’ bepaalt de houding tegenover deze dieren.

Tot slot noemt Serpell de wetenschap als een laatste ‘attitude modifier’. Een groei van de wetenschappelijke kennis over allerlei aspecten van het dier heeft geleid tot veranderingen in de affectieve respons die dieren oproepen alsmede in onze perceptie van het nut van bepaalde dieren. Een voorbeeld hiervan is dat onderzoek naar emoties, cognities en het bewustzijn van dieren ervoor heeft gezorgd dat er meer aandacht is voor de gelijkenis tussen mensen en dieren. Dat gaat gepaard met meer positieve affectieve attitudes tegenover dieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

In studietaak 2.3 hebben we de aandacht tot nog toe vooral gericht op individuele verschillen in de attitude tegenover dieren. Op een meer overkoepelend niveau kunnen we ook kijken naar verschillen tussen culturen of naar verschuivingen in attitude binnen culturen.
In het artikel ‘Biology, Culture and the origins of pet-keeping’ van Herzog (2014) dat u in thema 1 tegenkwam worden attituden tegenover dieren in een culturele context geplaatst.

Herzog behandelt verschillen tussen culturen in het houden van huisdieren.

Hoe wordt de rol die huisdieren spelen hier gerelativeerd?

A

Hoewel het waarschijnlijk is dat in de meeste culturen wel een vorm van huisdieren houden bestaat, zijn er enorme verschillen in hoe dat wordt gedaan. In de VS en Europa worden huisdieren vaak als gezinslid beschouwd. Op basis van de thema’s die tot nog toe aan de orde zijn geweest, zou u bijna vergeten dat dit in grote delen van de wereld anders is. In veel culturen bestaat niet eens een woord voor ‘huisdier’.
Zowel de frequentie van het houden van huisdieren, het type dier dat als huisdier wordt gezien, als de manier waarop dieren worden behandeld, lopen sterk uiteen. Bij een onderzoek onder zestig culturen wereldwijd bleek de hond de meest gehouden diersoort, maar slechts onder 22 culturen wordt deze gezien als huisdier en dan vaak nog voor een nuttig doel. Slechts in zeven van de zestig culturen komt een hond bij de mens binnen in huis, en slechts in drie daarvan wordt met de hond gespeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Behalve tussen culturen zijn er ook verschillen binnen de cultuur. Ook kan de attitude ten opzichte van een diersoort sterk veranderen in de loop van de tijd.

Welk voorbeeld hiervan geeft Herzog?

A

De relatie tussen mens en de kat heeft een zeer grillig verloop gehad. Er was een tijd waarin de kat werd vereerd in Egypte (3.500 jaar voor Christus). Dat resulteerde er overigens, helaas voor de kat, in dat ze uiteindelijk aan de lopende band gefokt werd als object voor mummificering.
Rond 1300 na Christus en de eeuwen erna sloeg de attitude tegenover de kat echter om. In Europa werd ze door de katholieke kerk geassocieerd met hekserij. Daardoor werden katten op grote schaal gemarteld en gedood, met als doel hen compleet uit te roeien.
Vanaf 1800 keerde het tij, omdat katten ratten vingen die de pest konden overbrengen. Uiteindelijke rehabilitatie van de kat vond mede plaats dankzij Queen Victoria, die een grote kattenliefhebber was.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Herzog noemt het belang van ‘culturele transmissie’ (cultural transmission) in mens-dierrelaties. Hiermee wordt het proces bedoeld van het doorgeven of aanleren van culturele elementen door individuen of groepen. Hij bespreekt dit fenomeen in het kader van onze attitude tegenover (de populariteit van) bepaalde hondenrassen. In dit geval gaat het dus om het doorgeven van de voorkeur voor een bepaald hondenras aan anderen, waardoor een ras aan populariteit wint. De groeiende populariteit van een hondenras wijt hij aan het feit dat mensen onbewust de keuzes van anderen kopiëren. De populariteit van een hondenras is echter niet stabiel en kan snel omslaan.

Welke factoren zijn van invloed op veranderingen in de populariteit van bepaalde hondenrassen?

A

De populariteit van een hondenras kan worden aangewakkerd door interne en externe factoren. Een interne factor is bijvoorbeeld wanneer iemand kiest voor het onbekende vanuit verveling ten opzichte van het bekende. Andere mensen kopiëren vervolgens deze keuze waardoor een onbekend ras plotseling populair kan worden. Media-exposure is een belangrijke externe factor die veranderingen in de attitude tegenover hondenrassen teweegbrengt. Denk bijvoorbeeld aan de populariteit van dalmatiërs na de Disney film ‘101 Dalmatiërs’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De attitude tegenover dieren kan grote gevolgen hebben voor zowel mens als dier. In deze opdracht kijkt u naar de gevolgen als de mens-dierrelatie doorslaat in negatieve zin: het verzamelen (‘hoarden’) van dieren en misbruik van en wreedheden tegen dieren.

We beginnen met het dwangmatig verzamelen van dieren, ‘hoarding’. Lees hiervoor het artikel van Williams (2013) en beantwoord de vragen.

Het houden van veel dieren is niet automatisch het ‘hoarden’ van dieren.

Wat kenmerkt hoarden van dieren?4x

A
  1. niet in staat zijn de minimale zorg te verlenen (voorzien in basisbehoeften) aan dieren zoals ruimte, voeding, veterinaire en overige zorg bieden
  2. vervolgens niet in staat zijn te zien welke gevolgen dit heeft op het welzijn van de dieren en de omgeving
  3. obsessief vasthouden aan hetzelfde of een nog groter aantal dieren bij verslechterende omstandigheden
  4. ontkenning of minimaliseren van de problemen rondom de leefomstandigheden van zowel de mensen als de dieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke karakteristieken voor de animal hoarder geeft het artikel? 5x

A
  1. Vaak zijn hoarders van middelbare leeftijd of ouder.
  2. Meestal (in driekwart van de gevallen) zijn het vrouwen.
  3. Vaak leven zij alleen en sociaal geïsoleerd.
  4. Soms zijn het professionals die werkzaam zijn in de ‘dierenwereld’.
  5. Vaak hebben ze een trauma of een andere ernstige (rouw)situatie meegemaakt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Leg in eigen woorden uit welke typen animal hoarding worden onderscheiden en wat de verschillen zijn. 3x

A
  1. overweldigde verzorgende hoarding: dieren worden passief verkregen (vaak) doordat dieren zich blijven voortplanten zonder castratie. Soms brengen mensen dieren naar deze hoarder omdat die zich wel over de dieren zal ontfermen.
  2. door missie gedreven hoarding: hier worden dieren actief verzameld om euthanasie te voorkomen. Dit lijkt uiteindelijk op een dierenasiel waarbij niet geëuthanaseerd wordt.
  3. uitbuitende hoarding: dit behelst de actieve verzameling van dieren zonder dat empathie met dieren enige rol speelt.

Deze drie vormen van hoarding verschillen dus in de manier waarop de dieren worden verkregen en in de mate van empathie met of betrokkenheid bij het dier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Het idee dat er een relatie bestaat tussen wreedheden tegen dieren en tegen mensen leeft al lange tijd. Deze link is bijvoorbeeld ook terug te vinden in diagnostische criteria voor een gedragsstoornis bij kinderen en een antisociale persoonlijkheidsstoornis bij volwassenen. De volgende vragen gaan over de link tussen deze twee vormen van misbruik.

Lees hiervoor het artikel van Becker en French (2004).

Het definiëren van dierenmishandeling is complex. De definities variëren over tijd, plaats, culturen, landen en overtuigingen. Munro en Thrusfield (2001) stelden voor om voor dierenmishandeling dezelfde categorieën aan te houden als voor kindermishandeling, om zo een gemeenschappelijke taal te kunnen gebruiken.

Welken vormen van dierenmishandeling zijn er volgens deze indeling? 4x

A

Fysiek misbruik, verwaarlozing, seksueel misbruik (bestialiteiten) en emotioneel misbrui

17
Q

Becker en French (2004) noemen vier belangrijke thema’s in het onderzoek naar de link tussen dierenmishandeling en kindermishandeling.

Op welke vier manieren kan er volgens hen een link worden gelegd tussen kinder- en dierenmishandeling? Neem in uw antwoord mee in hoeverre deze link ook is aangetoond in onderzoeken die worden genoemd in dit artikel.

4x

A
  1. Misbruik van dieren als onderdeel van een continuüm van misbruik binnen de familie: in families waar sprake is van kindermishandeling treedt is vaak ook sprake van dierenmishandeling.
  2. Dierenmishandeling door kinderen als indicator voor toekomstige psychopathologie: kinderen die wreedheden tegen dieren begaan, lopen het risico later agressief en afwijkend gedrag te vertonen. Blootstelling aan dierenmishandeling kan het kind ook desensibiliseren voor geweld.
  3. Misbruik van dieren kan een indicatie zijn dat er ook sprake is van kindermisbruik.
  4. Tot slot wordt het therapeutische potentieel aangehaald van het positieve effect van dieren bij de ontwikkeling en behandeling van kinderen die zelf zijn misbruikt. Het gaat hier echter niet om een link tussen kindermishandeling en dierenmishandeling, maar om het effect van dieren bij mishandelde kinderen.

Naar verbanden zijn de nodige onderzoeken gedaan en veelal is er een link aangetoond. De meeste van deze onderzoeken zijn echter op zeer kleine schaal gedaan, zonder controlegroep. Ook gaat het vaak om zeer selectieve groepen waardoor generalisatie lastig is.

18
Q

In het artikel van Becker en French (2004) wordt sterk gepleit voor samenwerking tussen organisaties, de zogenaamde LINK Group.

Zoek zelf op internet op hoe dit in Nederland is georganiseerd. Welke initiatieven zijn er, welke organisaties zijn betrokken en worden er resultaten geboekt?

A

De Cirkel van Geweld is een stichting die als doel heeft het bewustzijn van de ‘cruelty link’ te vergroten. Dit doet zij door voorlichting en onderwijs te geven en door het faciliteren van onderzoek naar de link, en door een lobby bij beleidsmakers, politici en andere relevante partijen.

In 2009 verscheen een belangrijk rapport over de situatie in Nederland:
Rapport Huiselijk geweld

In Nederland is er sinds 2018 het Landelijk Expertisecentrum Dierenmishandeling (LED), waar dierenartsen een vermoeden (het hoeft dus nog niet te zijn bewezen) van dierenmishandeling kunnen melden. Experts pakken vervolgens de zaak op en schakelen indien nodig de politie in om te kijken of er meer aan de hand is in de gezinssituatie.

Door deze initiatieven is er een groeiend bewustzijn van de mogelijke link en weten bijvoorbeeld hulpverlenende organisaties, dierenartsen en de dierenpolitie elkaar beter te vinden.

19
Q

Becker en French (2004) noemden al de mogelijkheid wreedheden tegen dieren tijdens de kindertijd te gebruiken als indicator voor problemen op latere leeftijd. Deze link heeft ook in de media een hoop aandacht gekregen (met name in de context van ‘school shooters’); hoe mooi zou het immers zijn als op basis van dierenmishandeling vroeg geïntervenieerd kan worden en groot leed voorkomen kan worden. De link tussen wreedheden tegen dieren en wreedheden tegen mensen ligt mogelijk echter wat genuanceerder.

Lees de blog van Hal Herzog in Psychology Today (21 februari 2018):
Hal Herzog in Psychologytoday

Welke drie redenen noemt Herzog in zijn blog waarom misbruik van dieren geen goede voorspeller is of iemand een schutter binnen scholen, een zogenaamde ‘school shooter’ wordt? 3x

A
  1. De relatie tussen wreedheden tegen dieren en geweld tegen mensen is slechts zwak. In onderzoeken wordt aangetoond dat de meerderheid van geweldplegers geen verleden van dierenmishandeling heeft, terwijl een relatief groot percentage van de niet-geweldplegers wél een verleden heeft met een vorm van dierenmishandeling.
  2. De meeste schoolschutters (57 procent) hebben geen verleden van dierenmishandeling en bijna 17,5 procent heeft juist empathie met en affectie voor dieren. Andere risicofactoren, zoals depressie, pesten, sociale isolatie, een preoccupatie met gewelddadige media en muziek en een fascinatie voor wapens zijn veel belangrijker.
  3. Zelfs als alle schutters op scholen een verleden van dierenmishandeling hebben, wil dat nog niet zeggen dat alle dierenmishandelaars toekomstige schutters op scholen zijn.
20
Q

Hier ziet u de tabel uit het artikel van Herzog (2007) dat u eerder in studietaak 2.3 tegenkwam. De onderste drie aspecten van de attituden en het gedrag tegenover dieren kwamen terug in de voorgaande opdracht.

In hoeverre correspondeert deze verdiepende informatie met de informatie in deze tabel? Gebruik voor uw evaluatie het artikel van Becker (2004), Williams (2014) en de blog van Herzog in Psychology Today (zie downloads hieronder).

A

In het artikel van Becker las u dat de vader bij gezinnen waar dierenmishandeling plaatsvindt in twee derde van de gevallen de dader is. Dit bevestigt de conclusie dat dierenmishandeling door volwassenen veel vaker voorkomt bij mannen dan bij vrouwen. Opvallend is dat dit artikel geen informatie geeft over geslachtsverschillen bij dierenmishandeling door kinderen.

In de blog wordt ook niet gerept over het geslacht van de schutters op scholen. Toch zijn de namen van de schutters die worden genoemd uitsluitend jongens. In het artikel staat dat 30 procent van de studenten in Amerika een vorm van dierenmishandeling op hun conto heeft staan. De verhouding jongens/meisjes wordt daarbij niet genoemd.

Voor hoarding geldt dat Williams aangeeft dat vrouwen meer dan driekwart van de hoarders uitmaken. Dit zou zelfs op een groter verschil kunnen duiden dan Herzog aangeeft. Hoewel het artikel niet ingaat op de geslachtsverschillen tussen de verschillende types van hoarding, zou men op basis van het artikel van Herzog kunnen verwachten dat de uitbuitende vorm van hoarding in verhouding vaker door mannen gebeurt.

21
Q

For almost all behavioural traits, differences between the sexes are (smaller/lager) than differences within the sexes.

A

smaller

22
Q

Right or wrong?

‘genetic’ sex differences are permanent whereas ‘learned’ differences are easily modified

A

Wrong

Gender differences in attitudes and behaviour toward animals are not immutable. The ability of male/female sex roles to rapidly change is exemplified by the shifts in gender demographics of veterinary medicine.

23
Q

SurveyresearchofKellert(1980)extracted 9 distinct attitude subscales of animal related attitudes:
Including % of US population strongly oriented.

which 9?

A

1) Naturalistic (primary interest and affection for wildlife and the outdoors) 10%

2) Ecologistic (primary concern for the environment as a system, for inter-relationships
between wildlife species and natural habitats) 7%

3) Humanistic (principal interest and strong affection for individual animals, principally pets
and large mammals) 35%

4) Moralistic (primary concern for the right and wrong treatment of animals, with strong
opposition to exploitation or cruelty towards animals) 20%

5) Scientistic (primary interest in physical attributes and biological functioning of animals)
1%

6) Aesthetic (primary interest in the artistic and symbolic characteristics of animals) 15%

7) Utilitarian (primary concern for the practical and material value of animals or the animal’s
habitat) 20%

8) Dominionistic (primary interest in the mastery and control of animals typically in sporting
situations) 3%

9) Negativistic/neutralistic (active or passive avoidance of animals due to indifference,
dislike or fear) 37%

24
Q

Working definition of animal abuse by Ascione(1999)?

A

socially unacceptable behaviour that intentionally causes unnecessary pain, suffering, or distress to and/or the death of an animal. This definition includes physical abuse and neglect, including acts of commission and omission, and sexual abuse.

25
Q

Munro and Thrusfield(2001): adapted 4 categories of child abuse to animal abuse. Which 4?

A
  • Physical abuse
  • Neglect
  • Sexual abuse
  • Emotional abuse
26
Q

Research had begun to define and elucidate the possible relationship between child abuse and
animal abuse. It is possible to identify 4 dominant and interrelated themes within the researc. Which 4?

A

1) Animal abuse as part of the continuum of abuse within the family
2) Animal abuse perpetrated by children who show later aggressive and deviant behaviour
3) Animal abuse as an indicator of the existence of child abuse
4) The therapeutic potential of animals in child development and within post-abuse work