2.6 Associatiematen Flashcards

1
Q

difinieer Relatief Risico (RR)

A

RR is de verhouding tussen de risico’s van twee (blootgestelde) groepen

RR = risico blootgestelde groep / risico niet-blootgestelde groep

RR = CIR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Definieer Attributief Risico (AR)

A

AR is het verschil in risico tussen de blootgestelde en niet-blootgestelde groepen

(interventie effect)

AR = CID = R (hoog) - R (laag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Definieer Attributieve proporties onder de geexponeerden (ARe)

A

ARe het gedeelte van het risico dat kan worden toegeschreven aan de blootselling/risicofactor

(klinische relevantie)

APe = R (hoog) - R (laag) / R (hoog)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Definieer Attributieve proportie onder de totale populatie (APt)

A

APt is de kans op de uitkomst dat in de totale populatie kan worden toegeschreven aan de blootstelling in een deel van de populatie

APt = R - R (laag) / R

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Definieer Number Needed to Treat (NNT)

A

NNT is het aantal mensen dat behandeld moet worden om één ongewenste uitkomst te voorkomen

(klinische relevantie)

Berekenen is alleen zinvol als AR > 0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Definieer Odds Ratio (OR)

De

A

OR is de verhouding tussen de odds van de blootgestelde en niet blootgestelde groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer zijn de OR en RR uitwisselbaar?

A

Bij zeldzame uitkomsten (assumtie is dat de prevalentie van de uitkomst <5% is). Dus:

  • Bij lage risico’s is de odds ongeveer gelijk aan het risico
  • Bij hoge risico’s is de odds niet gelijk aan het risico
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke associatiematen kun je berekenen in een cohort onderzoek?

A
  • RR
  • AR
  • APe
  • APt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke associatiematen kun je berekenen in een experimenteel onderzoek?

A
  • RR
  • AR
  • NNT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke associatiematen kun je berekenen met een patiënt-controle onderzoek?

A
  • OR
  • APe
  • APt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer is het niet zinvol om NNT, APe of APt te berekenen?

A

Wanneer AR (risicoverschil) < 0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly