2.12 Interpretatie Flashcards
Waar gaat statistische inferentie over?
Statistische inferentie gaat over de precisie (betrouwbaarheid) van de associatie
Waar gaat interne validiteit over?
Interne validiteit gaat over vertekening van de associatie
Waar gaat generaliseerbaarheid over?
Generaliseerbaarheid gaat over (externe) validiteit van de associatie in andere populaties
Leg uit wat een Type 1 fout is
Er is sprake van een type 1 fout wanneer de H0 onterecht wordt verworpen
“We denken dat er een associatie is terwijl dit niet het geval is”
(Verwerp H0 wel & H0 wel waar)
kans = α
Pr (verwerpen | H0)
Leg uit wat een type II fout is
Er is sprake van een type II fout wanneer de H0 niet wordt verworpen terwijl deze niet waar is
“Er is wel een associatie, maar dat hebben we niet kunnen aantonen”
(verwerp H0 niet & H0 is niet waar)
kans = ß
Pr (niet verwerpen | H1)
Hoe bereken je de ‘power’? En leg uit wat daarmee wordt bedoeld
Geef de formule
Power = 1 - ß
De power is de kans om een bepaald verschil stastistisch significant aan te kunnen tonen
Wat zijn ‘problemen’ met p-waarden?
- De p-waarde geeft geen directe kans op H0/H1
- De P-waarde zegt niets over de validiteit (Een kleine P-waarde kan heel precies het verkeerde antwoord geven)
- De P-waarde zegt niets over de relevantie (Ook onbelangrijke effecten kunnen statistisch significant zijn)
- De P-waarde geeft een gebrekkig inzicht in precisie (Betrouwbaarheids interval (BI) is veel inzichtelijker)
Welke vraag staat centraal als het gaat om interne validiteit en selectiebias?
“Gelden de bevindingen in de steekproef ook voor de populatie?”
Ofwel, heeft het trekken van de steekproef consequenties voor de interne validiteit van de associatie?
Welke vraag staat centraal als het gaat om generaliseerbaarheid?
“Is de sterkte van de associatie ook geldig in andere populaties?” = externe validiteit
Het gaat hier om personen die nooit in de steekproef hadden kunnen komen
Wat is het effect van resitrictie op de generaliseerbaarheid (externe validiteit) op een onderzoek?
Restrictie tot een meer homogene populatie of steekproef verhoogt de interne validiteit en precisie, maar verminderd de generaliseerbaarheid
NB Het doel van restrictie is een meer precieze schatting van het effect in homogene groepen (homogeen betreffende effectmodificatoren en confounders)
Vormen confounders en effecmodificatoren een begreiging voor de generaliseerbaarheid?
Verschillen in confounders waarvoor is gecorrigeerd en effectmodificatoren
waarvoor gestratificeerd is vormen geen probleem voor generaliseerbaarheid
NB Effectmodificatie door niet (goed) gemeten effectmodificatoren wel