2.12 Interpretatie Flashcards

1
Q

Waar gaat statistische inferentie over?

A

Statistische inferentie gaat over de precisie (betrouwbaarheid) van de associatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar gaat interne validiteit over?

A

Interne validiteit gaat over vertekening van de associatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar gaat generaliseerbaarheid over?

A

Generaliseerbaarheid gaat over (externe) validiteit van de associatie in andere populaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Leg uit wat een Type 1 fout is

A

Er is sprake van een type 1 fout wanneer de H0 onterecht wordt verworpen

“We denken dat er een associatie is terwijl dit niet het geval is”

(Verwerp H0 wel & H0 wel waar)

kans = α

Pr (verwerpen | H0)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Leg uit wat een type II fout is

A

Er is sprake van een type II fout wanneer de H0 niet wordt verworpen terwijl deze niet waar is

“Er is wel een associatie, maar dat hebben we niet kunnen aantonen”

(verwerp H0 niet & H0 is niet waar)

kans = ß

Pr (niet verwerpen | H1)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe bereken je de ‘power’? En leg uit wat daarmee wordt bedoeld

Geef de formule

A

Power = 1 - ß

De power is de kans om een bepaald verschil stastistisch significant aan te kunnen tonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn ‘problemen’ met p-waarden?

A
  1. De p-waarde geeft geen directe kans op H0/H1
  2. De P-waarde zegt niets over de validiteit (Een kleine P-waarde kan heel precies het verkeerde antwoord geven)
  3. De P-waarde zegt niets over de relevantie (Ook onbelangrijke effecten kunnen statistisch significant zijn)
  4. De P-waarde geeft een gebrekkig inzicht in precisie (Betrouwbaarheids interval (BI) is veel inzichtelijker)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke vraag staat centraal als het gaat om interne validiteit en selectiebias?

A

“Gelden de bevindingen in de steekproef ook voor de populatie?”

Ofwel, heeft het trekken van de steekproef consequenties voor de interne validiteit van de associatie?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke vraag staat centraal als het gaat om generaliseerbaarheid?

A

“Is de sterkte van de associatie ook geldig in andere populaties?” = externe validiteit

Het gaat hier om personen die nooit in de steekproef hadden kunnen komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het effect van resitrictie op de generaliseerbaarheid (externe validiteit) op een onderzoek?

A

Restrictie tot een meer homogene populatie of steekproef verhoogt de interne validiteit en precisie, maar verminderd de generaliseerbaarheid

NB Het doel van restrictie is een meer precieze schatting van het effect in homogene groepen (homogeen betreffende effectmodificatoren en confounders)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vormen confounders en effecmodificatoren een begreiging voor de generaliseerbaarheid?

A

Verschillen in confounders waarvoor is gecorrigeerd en effectmodificatoren
waarvoor gestratificeerd
is vormen geen probleem voor generaliseerbaarheid

NB Effectmodificatie door niet (goed) gemeten effectmodificatoren wel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly