22 Urlaub Flashcards
de vakantie
de vakantiereis
der Urlaub
verlof
Urlaub
arbeitsfreie Zeit
vakantie (aan)vragen
Urlaub beantragen
verlof opnemen
Urlaub nehmen
vakantie hebben
Urlaub haben
soorten vakantie
Arten von Urlaub
zomervakantie
Sommerurlaub
wintervakantie
Winterurlaub
skivakantie
Skiurlaub
korte vakantie
Kurzurlaub
op vakantie gaan
weggaan
Urlaub machen
verreisen
een vakantie boeken
Urlaub buchen auf
naar … op vakantie gaan
Urlaub in … machen
de vakantie in het Caraïbisch gebied doorbrengen
den Urlaub in der Karibik verbringen
met vakantie gaan
in den Urlaub fahren
in den Urlaub fliegen
aan vakantie toe zijn
urlaubsreif sein
de schoolvakantie
die Ferien
de paasvakantie
die Osterferien
de zomervakantie
die Sommerferien
de herfstvakantie
die Herbstferien
de kerstvakantie
die Weinachtsferien
de collectieve bedrijfsvakantie
die Betriebsferien
het vakantiekamp
das Ferienlager
plannen
planen
het plan
der Plan
de reis
die Reise
reizen
reisen
de groepsreis
die Gruppenreise
de groep reizigers
die Reisegruppe
uitkijken
zich verheugen
zin hebben
sich freuen
het reisbureau
das Reisebüro
adviseren
een advies geven
beraten
het advies
die Beratung
de mogelijkheid
die Möglichkeit
mogelijk
möglich
onmogelijk
unmöglich
de klant (v)
die kundin
de catalogus
der Katalog
de reisbrochure
der Reisekatalog
boeken
reserveren
kopen
buchen
all-in
alles inbegrepen
pauschal
de all-invakantie
der Pauschalurlaub
de all-inreis
die Pauschalreise
de vlucht
der Flug
de lijnvlucht
der Linienflug
der chartervlucht
der Charterflug
de safari
die Safari
de huurauto
der Mietwagen
de koffer
der Koffer
de koffer uitpakken
den Koffer auspacken
inpakken
packen
de spullen
die Sachen
zijn spullen (in)pakken
seine Siebensachen packen
het ding
das Ding
de rugzak
der Rucksack
goede reis
gute Reise
goede reis
gute Fahrt
een aangename vlucht
einen angenehmen Flug
fijne vakantie
fijne reis
schönen Urlaub
fijne vakantie
schöne Ferien
vertrekken (in een voertuig)
losfahren
abfahren
de rit
de reis (in een voertuig)
die Fahrt
de heenreis (in een voertuig)
die Hinfahrt
de terugreis (in een voertuig)
die Rückfahrt
onderweg
op weg
unterwegs
weg-
weg-
vertrekken (in een voertuig)
wegfahren
vertrekken (lopend)
gehend
de heenreis
de aankomst
die Anreise
de afstand
het traject
die Strecke
de pauze
die Pause
het wegrestaurant
die Raststätte
aankomen
arriveren
ankommen
het vertrek
die Abreise
vertrekken
abreisen
terugkeren
terugkomen
zurückkommen
de terugkeer
de terugkomst
die Rückkehr
teregkeren
zurückkehren
de terugreis (in een voertuig)
die Rückfahrt
de grens
die Grenze
oversteken
überqueren
de invoerrechten
der Zoll
de douane
der Zoll
invoerrechten betalen
aangeven
verzollen
uitvoeren
ausführen
invoeren
einführen
controleren
kontrollieren
de controle
die Kontrolle
het paspoort
der Reisepass
doorbrengen
verbringen
het verblijf
der Aufenthalt
de ontspanning
die Erholung
zich ontspannen
bijkomen
sich erholen
er uitgerust uitzien
erholt aussehen
niets doen
luieren
relaxen
faulenzen
het strand
der Strand
zwemmen
baden
schwimmen
het zwemmen
das Baden
zonnebaden
sichsonenn
het verbrand zijn door de zon
der Sonnenbrand
beschermen
schützen
de bikini
der Bikini
het badpak
der Badeanzug
de zwembrak
die Badehose
bezoeken
gaan naar
besuchen
het avontuur
das Abenteuer
het souvenis
das Souvenir
het aandenken
das Andenken
het toerisme
der Tourismus
de toerist
der Tourist
de toeriste
die Touristin
kenmerkend
karakteristiek
typisch
bezichtigen
bezoeken
besichtigen
het uitzicht
die Aussicht
de plattegrond
der Stadtplan
de kaart lezen
de plattegrond lezen
einen Stadtplan lesen
de rondrit
de rondvaart
de tour
die Rundfahrt
de folder
der Prospekt
de bezienswaardigheid
die Sehenswürdigkeit
bezienswaardig
sehenswert
de (reis)gids
der Reiseführer
de rondleiding
die Führung
de reisleider
der Reiseleiter
de (reis)gids (v)
die Reiseführerin
de reisgids (boekje)
der Reiseführer
een trektoch maken
wandelen (in de natuur)
wandern
de tent
das Zelt
de tent afbreken
das Zelt abbauen
kamperen
zelten
campen
het tentenkamp
das Camp
het vakantiekamp
das Feriencamp
de camping
der Campingplatz
de caravan
der Wohnwagen
de camper
das Wohnmobil
het hotel
das Hotel
de receptie
die Rezeption
het pension
die Pension
de accommodatie
het verblijf
die Unterkunft
de jeugdherberg
die Jugendherberge
de (berg)hut
die Hütte
de kamer
das Zimmer
reserveren
boeken
bespreken
reservieren
de overnachting
het logies
die Übernachtung
overnachten
logeren
übernachten
verblijven
bleiben
het verschil
der Unterschied
uniform
eenvormig
homogeen
einheitlich
vrij
beschikbaar
frei
bezet
belegt
de eenpersoonskamer
das Einzelzimmer
de tweepersoonskamer (met tweepersoonsbed)
das Doppelzimmer
de tweepersoonskamer (twee losse bedden)
das Zweibettzimmer
het appartement (voor vakantie)
die Ferienwohnung
het vakantiehuis
das Ferienhaus
het seizoen
die Saison
het zomerseizoen
die Sommersaison
het winterseizoen
die Wintersaison
het hoofdseizoen
die Hauptsaison
het laagseizoen
het tussenseizoen
die Nebensaison
het zwembad
der Schwimmingpool
het ontbijt
das Frühstück
het halfpension
die Halbpension
het volpension
die Vollpension
de kost
de maaltijden
het eten
die Verpflegung
de service
de dienstverlening
der Service
uitsluitend
ausschließlich
alleen
nur