10 Kleidung Flashcards
de broek
die Hose
de corduroy broek
die Kordhose
de baas zijn
de broek aanhebben
die Hosen anhaben
de spijkerbroek
de jeans
die Jeans
de bluejeans
die Bluejeans
de trui
der Pullover
de coltrui
der Rollkragenpullover
het T-shirt
das T-Shirt
de jas
die Jacke
de gebreide vest
die Strickjacke
de kleding
die Kleidung
zich kleden
sich kleiden
de kledingkast
der Kleiderschrank
de garderobe
de kleding
die Garderobe
de zomerkleren
die Sommergarderobe
de winterkleren
die Wintergarderobe
de avondkleding
die Abendgarderobe
aandoen
aantrekken
anziehen
aandoen
anlegen
uitdoen
uittrekken
ausziehen
aanhebben
anhaben
dragen
aanhebben
tragen
passen
passen
harmonieren
zitten
sitzen
zitten als gegoten
wie angegossen sitzen
staan
stehen
zich verkleden
zich omkleden
sich umziehen
sich umkleiden
behoren
gehören
het pak
der Anzug
het hemd
das Hemd
het hemd met lange mouwen
das langärmelige Hemd
het hemd met korte mouwen
das kurzärmelige Hemd
de jurk
das Kleid
de bruidsjurk
das Brautkleid
de avondjurk
das Abendkleid
de rok
der Rock
de plooirok
der Faltenrock
de blouse
die Blus
de zijden blouse
die Seidenbluse
de hoofddoek
de sjaal
das Tuch
de hoofddoek
das Kopftuch
de halsdoek
das Halstuch
de blazer
de colbert
het jasje
der Blazer
de colbert
das Jackett
het vest
die Weste
de stropdas
die Krawatte
der Schlips
de vlinderdas
het strikje
die Fliege
het mantelpak
das Kostüm
de maillot
de panty
die Strumpfhose
de mouw
der Ärmel
korte mouwen
kurze Ärmel
lange mouwen
lange Ärmel
de mouwen opstropen
die Ärmel hochkremplen
de broekzak
die Hosentasche
de kleding
die Bekleidung
de sportkleding
die Sportbekleidung
de beroepskleding
die Berufsbekleidung
het model
das Modell
de hoed
de pet
der Hut
petje af
Hut ab
verschillende belangen op elkaar afstemmen
verschiedene Interessen unter einen Hut bringen
(moeten) aftreden
seinen Hut nehmen
de mantel
der Mantel
de wintermantel
de winterjas
der Wintermantel
de regenmantel
de regenjas
der Regenmantel
de garderobe
de kapstok
die Garderobe
de kleerhanger
de hanger
der Bügel
der Kleiderbügel
de kous
der Strumpf
een gat in de kous
ein Loch im Strumpf
de sok
die Socke
wollen sokken
wollene Socken
vertrekken
op weg gaan
sich auf die Socken machen
met stomheid geslagen zijn
von den Socken sein
de schoen
der Schuh
de schoenmaat
die Schuhgröße
de pantoffel
de slof
der Hausschuh
de gymschoen
de gymp
de sneaker
der Turnschuh
der Sportschuh
knellen
wringen
drücken
de laars
der Stiefel
de rubberlaars
der Gummistiefel
de gevoerde laars
der gefütterte Stiefel
de sandaal
die Sandale
