17 Berufs- und Arbeitsleben Flashcards

1
Q

het beroep

A

der Beruf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een beroep kiezen

gaan werken (als)

A

einen Beruf ergreifen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een beroep uitoefenen

A

einen Beruf ausüben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

beroepshalve

A

beruflich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

werkend

A

berufstätig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het werk

de baan

A

die Arbeit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

werken

werk verrichten

A

einer Arbeit nachgehen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

aan het werk gaan

A

an die Arbeit gehen

sich an die Arbeit machen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welken als

A

arbeiten als

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

werkzaam zijn als

A

beschäftigt sein als

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

zijn

A

sein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de architect

A

der Architekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de architecte

A

die Architektin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de arts

A

der Arzt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de arts (v)

A

die Ärztin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de fotograaf

A

der Fotograf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de fotografe

A

die Fotografin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de kapper

A

der Friseur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de kapster

A

die Friseurin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de tuinman

A

der Gärtner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de tuinvrouw

A

die Gärtnerin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de werkman

de handwerker

de ambachtsman

A

der Handwerker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de werkvrouw

de handwerkster

A

die Handwerkerin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

de huisvrouw

A

die Hausfrau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
de huisman
der Hausmann
26
de conciërge de huimeester
der Hausmeister
27
de conciërge (v) de huismeester (v)
die Hausmeisterin
28
de ingenieur
der Ingenieur
29
de ingenieur (v)
die Ingenieurin
30
de journalist
der Journalist
31
de journaliste
die Journalistin
32
de verpleegkundige
der Krankenpfleger
33
de verpleegkundige (v)
die Krankenschwester
34
de kunstenaar
der Künstler
35
de kunstenares
die Künstlerin
36
de meester de docent de leraar
der Lehrer
37
de juf de docente de lerares
die Lehrerin
38
de manager
der Manager
39
de manager (v)
die Managerin
40
de werktuigkundige
der Mechaniker
41
de werktuigkundige (v)
die Mechanikerin
42
de verslaggever
der Reporter
43
de verslaggeefster
die Reporterin
44
de secretaris
der Sekretär
45
de secretaresse
die Sekretärin
46
de maatschappelijk werker
der Sozialarbeiter
47
de maatschappelijk werkster
die Sozialarbeiterin
48
de steward
der Steward
49
de stewardess
die Stewardess
50
de verkoper de salesman
der Verkäufer
51
de verkoopster de saleswoman
die Verkäuferin
52
de vertegenwoordiger
der Vertreter
53
de vertegenwoordigster
die Vertreterin
54
de wetenschapper
der Wissenschaftler
55
de wetenschapster
die Wissenschaftlerin
56
een (tijdelijk) baantje hebben
jobben
57
de baan het (tijdelijke) werk
der Jb
58
de baan het werk
der Arbeitsplatz
59
willen worden
werden wollen
60
de (beroeps)opleiding
die Ausbildung
61
de praktische opleiding in een bedrijf
die betriebliche Ausbildung
62
opgeleid geleerd
ausgebildet
63
de voorwaarde de vereiste
die Voraussetzung
64
de vakopleiding
die Lehre
65
een (vak)opleiding volgen
in die Lehre gehen
66
plaats bij een vakopleiding
die Lehrstelle
67
de leerling (binnen een beroepsopleiding) (oud)
der Lehrling
68
de leerling (binnen een beroepsopleiding)
der Auszubildende die Auszubildende
69
de stage
das Praktikum
70
een stage volgen
ein Praktikum absolvieren
71
de stagiair
der Praktikant
72
de stagiaire
die Praktikantin
73
het bedrijf
der Betrieb
74
de fabiek
die Fabrik
75
het bedrijf de firma
die Firma
76
het kantoor
das Büro
77
naar kantoor gaan
ins Büro gehen
78
de zaak de winkel
das Geschäft
79
de organisatie
die Organisation
80
de baan het werk
die Arbeitsstelle die Stelle
81
de functiebeschrijving
die Stellenbeschreibung
82
de vacature
die Stellenauschreibung
83
een baan zoeken
eine Stelle suchen
84
in dienst treden
eine Stelle antreten
85
in dienst nemen
anstellen
86
in dienst hebben
beschäftigen
87
werkzaam
beschäftigt
88
de arbeidsplaats het werk de baan
der Arbeitsplatz
89
in dienst zijn van dienen
dienen
90
de bezigheid de betrekking de baan het werk
die Beschäftigung die Anstellung
91
de voltijdbaan de fulltimeaanstelling
die Vollbeschäftigung
92
de aanstelling de betrekking
die Anstellung
93
de employé de werknemer
der Angestellte die Angestellte
94
in dienst zijn
angestellt sein
95
de stafmedewerker
der leitende Angestellte die leitende Angestellte
96
de arbeider
der Arbeiter
97
de arbeider (v)
die Arbeiterin
98
de ambtenaar de beambte
der Beamte
99
de ambtenaar (v) de beambte (v)
die Beamtin
100
de freelancer de zelfstandige ondernemer
der Freiberufler
101
de freelancer (v) de zelfstandige ondernemer (v)
die Freiberuflerin
102
zelfstandig
selbständig selbstständig
103
het werken als zelfstandige
die Selbstständigkeit
104
een eigen zaak beginnen
sich selbstständig machen
105
het hoofd de leidinggevende
der Leiter
106
het hoofd (v) de leidinggevende (v)
die Leiterin
107
de afdeling
die Abteilung
108
de marketingafdeling
die Marketingabteilung
109
de directeur
der Direktor
110
de directeur (v) de directrice
die Direktorin
111
de baas de directeur de leidinggevende
der Chef
112
de baas (v) de directeur (v) de leidinggevende (v)
die Chefin
113
populair geliefd
beliebt
114
serieus ernstig
ernsthaft
115
leiden aan het hoofd staan besturen
leiten
116
voeren leiden
führen
117
de leiding
die Leitung die Führung
118
de bedrijfsleiding
die Geschäftsleitung
119
overnemen
übernehmen
120
afstaan
abgeben
121
(aan)voeren leiden
führen
122
de leiding het management
die Führung
123
de leiding van een bedrijf het leiden van een bedrijf
die Geschäftsführung
124
toebehoren zijn van
gehören
125
hebben
haben
126
hebben bezitten de eigenaar zijn van
besitzen
127
de eigenaar
der Besitzer der Eigentümer der Inhaber
128
de eigenares
die Besitzerin
129
de functie
die Funktion
130
de positie
die Position
131
de werkgever
der Arbeitgeber
132
de werkgever (v)
die Arbeitgeberin
133
de werknemer
der Arbeitnehmer
134
de werknemer (v)
die Arbeitnehmerin
135
de medewerker
der Mitarbeiter
136
de medewerker (v)
die Mitarbeiterin
137
in dienst nemen aanstellen
einstellen
138
de vakman de professional
der Fachman
139
de vakvrouw de professional (v)
die Fachfrau
140
de vakmensen de professionals
die Fachleute
141
de specialisten
die Fachkräfte
142
de expert
der Experte
143
de expert (v)
die Expertin
144
de specialist
der Spezialist
145
de specialiste
die Spezialistin
146
vervangen (tijdelijk) inspringen voor
vertreten Vertretung machen
147
de vervanging
die Vertretung
148
vervangen
ersetzen
149
bevoegd onder de verantwoordelijkheid vallend
zuständig
150
de werzkaamheden
die Tätigkeit
151
het werk
die Arbeit
152
de taak
die Aufgabe
153
verantwoordelijk
verantwortlich
154
de verantwoordelijkheid
die Verantwortung
155
de verantwoordelijkheid op zich nemen
Verantwortung übernehmen
156
de uitdaging
die Herausforderung
157
het gebied het domein
der Bereich
158
praten met
sprechen
159
gaan betreffen
sich handeln
160
handelen optreden
handeln
161
handelen met handelen in
handeln mit
162
behandelen gaan over
handeln von
163
gaan om betreffen
sich handeln um
164
persoonlijk privé
persönlich
165
werken
arbeiten
166
op de bouw werken
auf dem Bau arbeiten
167
bij een omroep werken voor de tv werken
beim Fernsehen arbeiten
168
verrichten presteren
leisten
169
de prestatie
die Leistung
170
een slechte prestatie
eine schwache Leistung
171
het succes
der Erfolg
172
de mislukking het fiasco
der Misserfolg
173
vervullen voldoen aan
erfüllen
174
een wens vervullen
einen Wunsch erfüllen
175
succesvol
erfolgreich
176
lichamelijk
körperlich
177
het project
das Projekt
178
het team
das Team
179
de collega
der Kollege
180
de collega (v)
die Kollegin
181
werken met
arbeiten mit
182
nauw
eng
183
de samenwerking
die Zusammenarbeit
184
samen
zusammen
185
het netwerk
das Netzwerk
186
de afspraak de datum
der Termin
187
de deadline de termijn
der Abgabetermin
188
vast
fest
189
opschrijven noteren
aufschreiben
190
vaststaan
feststehen
191
vastleggen bepalen
festsetzen
192
overeenkomen vaststellen
vereinbaren
193
overeenkomen afspreken
ausmachen
194
de agend
der Terminkalender
195
het geval
der Fall
196
in ieder geval
auf jeden Fall auf alle Fälle
197
de vergaderign
die Sitzung
198
de vergadering het overleg
die Besprechung
199
organiseren
organisieren
200
het congres de conferentie
die Konferenz
201
uitstellen verzetten
verschieben
202
afwezig
abwesend
203
aanwezig
anwesend
204
spoed- haast hebben
eilig
205
haast hebben
es eilig haben
206
de spoed de haast
die Eile
207
geen haast hebben
keine Eile haben
208
zich haasten
eilen
209
bezig
beschäftigt
210
de stress de (werk)druk
der Stress
211
zwaar belastend
stressig
212
onder stress staan
unter Stress stehen
213
kapot stuk doodop
kaputt
214
uitgeput
erschöpft fertig
215
de communicatie
die Kommunikation
216
het coflict
der Konflikt
217
zich bezighouden
sich beschäftigen
218
ordenen orde brengen in
ordnen
219
de orde
die Ordnung
220
de aantekening de notitie
die Notiz
221
noteren aantekenen opschrijven
(sich) notieren
222
opschrijven
aufschreiben
223
de notulen
das Protokoll
224
faxen
faxen
225
de fax
das Fax
226
het faxnummer
die Faxnummer
227
bellen opbellen aan de telefoon zijn
telefonieren
228
ontbieden willen spreken
verlagnen
229
bereiken
erreichen
230
telefonisch beschikbaar zijn
telefonisch erreichbar sein
231
de aanbeveling het aanraden het advies
die Empfehlung
232
onderhandelen
verhandeln
233
de website de webpagina de homepage
die Homepage
234
de link
der Link das Link
235
de zoekmachine
die Suchmaschine
236
het contract de overeenkomst
der Vertrag
237
de arbeidovereenkomst
der Arbeitsvertrag
238
eindigen
enden
239
de voorwaarde
die Bedingung
240
de conditie
die Kondition
241
uitvoeren afhandelen doen
erledigen
242
zorgvuldig nauwgezet
sorgfältig
243
precies
genau
244
de werktijden de arbeidstijden
die Arbeitszeit
245
de dienst
der Dienst
246
de ochtenddienst
der Frühdienst
247
de deeltijd
die Teilzeit
248
deeltijds werken
arbeiten (in) Teilzeit
249
de voltijdbaan
die Vollzeit
250
halve dagen
halbtags
251
overeenkomen afspreken
vereinbaren
252
het overuur het overwerk
die Überstunde
253
hard zwaar
hart
254
op werkdagen door de week
werktags
255
het einde van de werktijd de tijd na het werk
der Feierabend
256
vrij zijn vrij hebben
freihaben
257
prevé privaat persoonlijk
privat
258
de vakantie(reis) het verlof
der Urlaub
259
met vakantie zijn
in Urlaub sein im Urlaub sein
260
vakantie (aan)vragen
Urlaub beantragen
261
(een dag/week) vrijaf nemen vrij nemen
sich (einen Tag/ eine Woche) frei nehmen
262
op reis gaan
verreisen
263
het vrouwenquotum
die Frauenquote
264
de gelijke rechten de gelijke behandeling
die Gleichberechtigung
265
verdienen
verdienen
266
de verdienste het loon
der Verdienst
267
goed verdienen
gut verdienen
268
het salaris
das Gehalt
269
een salaris ontvangen
ein Gehalt beziehen
270
een vast salaris
ein sicheres Gehalt ein festes Gehalt
271
laag
niedrig
272
hoog
hoch
273
de loon het salaris
der Lohn
274
het inkomen
das Einkommen
275
het jaarlijks inkomen
das Jahreseinkommen
276
vergoeden terugbetalen
ersetzen erstatten
277
een gezin onderhouden
eine Familie ernähren
278
de inkomsten
die Einnahme
279
rijk vermogend
reich
280
arm
arm
281
de luxe
der Luxus
282
zich iets veroorloven
sich den Luxus gönnen
283
de rijkdom het vermogen
der Reichtum
284
de welvaart
der Wohlstand
285
de armoede
die Armut
286
het ontslag de opzegging
die Kündigung
287
ontslag nemen opzeggen
kündigen
288
ontslag nemen voor het einde van de maand ontslag nemen voor het einde van het kwartaal
zum Monatsende kündigen zum Ende des Quartals kündigen
289
ontslagen worden
gekündigt werden
290
het ontslag
die Entlassung
291
ontslaan
entlassen
292
waard
wert
293
veel waard zijn weinig waard zijn niets waard zijn
viel wert sein wenig wert sein nichts wert sein
294
de ondernemingsraad (OR) het lid van de OR
der Betriebsrat
295
het lid van de OR (v)
die Betriebsrätin
296
een klacht indiene
sich beschweren
297
de klacht
die Beschwerde
298
de vakbond
die Gewerkschaft
299
het vakbondslid
der Gewerkschafter die Gewerkschafterin
300
de staking
der Streik
301
staken
streiken
302
het werk neerleggen in staking gaan
die Arbeit niederlegen
303
voldoende toereikend
ausreichend
304
de kwalificatie
die Qualifikation
305
zich ontwikkelen
(sich) qualifizieren
306
gekwalificeerd bekwaam
qualifiziert
307
de bijscholing de extra opleiding
die Weiterbildung
308
zich verder ontwikkelen bijscholen
sich weiterbilden
309
de bijscholing de training
die Fortbildung
310
de sollicitatie
die Bewerbung
311
solliciteren
sich bewerben
312
de sollicitatiestukken
die Bewerbungsunterlagen
313
het cv
der Lebenslauf
314
de loopbaan
der berufliche Werdegang
315
het rapport het diploma het getuigschrift
das Zeugnis
316
het getuigschrift de referentiebrief
das Arbeitszeugnis
317
zich voorstellen
sich vorstellen
318
het sollicitatiegsprek
das Vorstellungsgespräch
319
het visitekaartje
die Visitenkarte
320
de indruk
der Eindruck
321
de kans
die Chance
322
de ervarign
die Erfahrung
323
ervaring opdoen
Erfahrungen sammeln
324
de capaciteit de vaardigheid
die Fähigkeit
325
de kennis
die Kenntnisse
326
het talent de aanleg
das Talent die Begabung
327
het organisatietalent
das Organisationstalent
328
dromen
träumen
329
droom- van iemand dromen
Traumen-
330
de droomcarrière
die Traumkarrier
331
wisselen veranderen van
wechseln
332
van baan veranderen
den Arbeitsplatz wechseln
333
het gebied het domein
das Gebiet
334
het onderwerp het thema
das Sachgebiet
335
het vakgebied
das Fachgebiet
336
de carrière
die Karriere
337
een grote carrière voor de boeg hebben
eine große Karriere vor sich haben
338
de positie de functie
die Position
339
naar een functie solliciteren
sich auf eine Position bewerben
340
de baan het werk de arbeidplaats
der Arbeitsplatz
341
de werkloosheid
die Arbeitslosigkeit
342
werkloos
arbeitslos erwerbslos
343
de werkloze iemand zonder werk
der Arbeitslose die Arbeitslose
344
Duits arbeidsbureau
die Agentur für Arbeti
345
de aanspraak
der Anspruch
346
het recht
das Anrecht
347
aanspraak maken op iets
auf etwas Anspruch erheben
348
iets opeisen een beroep doen op iets
etwas in Anspruch nehmen
349
het pensioen
die Rente
350
met pensioen gaan
in Rente gehen
351
persioen aanvragen
Rente beantragen
352
de gepensioneerde
der Rentner der Pensionär
353
de gepensioneerde (v)
die Rentnerin die Pensionärin
354
het (ambtenaren)pensioen
die Pension
355
met pensioen gaan
in Pension gehen
356
elektronisch
elektronisch
357
de computer
der Computer der Rechner
358
de pc
der PC
359
de monitor
der Monitor
360
het (beeld)scherm
der Bildshcirm
361
het touchscreen
der Touchscreen
362
de laptop
der Laptop das Laptop
363
het (computer) programma
das Programm
364
installeren
installieren
365
de software
die Software
366
de hardware
die Harware
367
ontwikkelen
entwicklen
368
de drive
das Laufwerk
369
de harde schijf
die Festplatte
370
de usb-stick
der USB-Stick
371
de e-mail
die E-Mail das E-Mail
372
(e-)mailen
mailen
373
checken
checken
374
de (computer)muis
die Maus
375
de muisklik
der Mausklick
376
markeren arceren
markieren
377
klikken
klicken
378
aanklikken klikken op
anklicken
379
de klik
der Klick
380
het toetsenbord
die Tastatur
381
typen
tippen
382
de toets
die Taste
383
aansluiten
anschließen
384
de gebruiker
der User der Nutzer
385
de gebruiker (v)
die Userin die Nutzerin
386
inloggen sich aanmelden
sich einloggen
387
uitloggen zich afmelden
sich ausloggen
388
het wachtwoord
das Passwort
389
het gebruik
die Nutzung
390
het bestand
die Datei
391
opslaan
speichern
392
een bestand aanmaken
eine Datei anlegen
393
een bestand openen
eine Datei öffnen
394
een bestand sluiten
eine Datei schließen
395
bewaren
sichern
396
printen
drucken
397
het virus
der Virus
398
de bijlage de attachment
der Anhang die Anlage
399
de map
der Ordner
400
een map aanmaken
einen Ordner anlegen
401
opstarten
hochfahren
402
afsluiten
herunterfahren
403
het kopieerapparaat
der Kopiere
404
de kopie
die Kopie
405
kopiëren
kopieren
406
de printer
der Drucker
407
(ui)printen
ausdrucken
408
de ordner
der Ordner der Aktenordner
409
het papier
das Papier
410
het briefje het stukje papier
der Zettel
411
het blad papier
das Blatt Papier
412
de pen
der Stift
413
plakken
kleben
414
de lijm
der Klebstoff
415
de stempel
der Stempel
416
de gum
der Radiergummi
417
de lineaal
das Lineal
418
het bureau
der Schreibtisch