11 Wohnen Flashcards
bouwen
bauen
de bouw
der Bau
ontstaan
gebouwd worden
gemaakt worden
entstehen
krijgen
erhalten
bekommen
kriegen
het stuk grond
het perceel
das Grundstück
de oppervlakte
het terrein
die Fläche
de bouwplaats
het bouwterrein
die Baustelle
de muur
die Mauer
de wand
de muur
die Wand
dik
dick
het raam
das Fenster
de ruit
die Fensterscheibe
goed sluitend
dicht
het plafond
die Decke
de ladder
het trapje
die Leiter
de vloer
der Boden
de plek
de plaats
die Stelle
de kabel
het snoer
das Kabel
het stopcontact
die Steckdose
de stekker
der Stecker
de stekker in het stopcontact steken
den Stecker in die Steckdose stecken
de schakelaar
het lichtknopje
der Schalter
het licht
das Licht
uitzetten
uitdoen
ausmachen
aanzetten
aansteken
anmachen
uitzetten
ausschalten
aanzetten
anschalten
de spijker
der Nagel
een spijker in de muur slaan
einen Nagel in die Wand schlagen
de hamer
der Hammer
boren
bohren
de boormachine
die Bohrmaschine
renoveren
opknappen
verbouwen
renovieren
het (muur)behang
die Tapete
behangen
tapezieren
het raufaserbehang
het structuurbehang
die Raufasertapete
de kleur
die Farbe
gekleurd
farbig
de verf
die Farbe
verven
schilderen
streichen
de schilder
der Maler
de schilder (v)
die Malerin
de ligging
de locatie
die Lage
goed bereikbare locatei
verkehrsgünstige Lage
liggen
liegen
centraal
Zentral
afgelegen
abgelegen
het lawaai
het kabaal
der Lärm
rustig
ruhig
zacht
stil
leise
har
lawaaierig
luidruchtig
laut
het uitzicht
die Aussicht
van het uitzicht genieten
die Aussicht genießen
het uitzicht
der Blick
het huis
het gebouw
das Haus
het dak
das Dach
de zolder
der Dachboden
het terras
die Terrasse
het balkon
der Balkon
de kelder
de kelderbox
der Keller
nuttig
goed van pas komen
nützlich
het privézwembad
der Swimmingpool
de ingang
der Eingang
de uitgang
der Ausgang
de nootuitgang
der Notausgang
de deur
die Tür
de voordeur
die Haustür
een deur opendoen
eine Tür öffnen
een deur dichtdoen
eine Tür schließen
de (deur)bel
die Klingel
aangellen
rinkelen
klingeln
läuten
binnen
erin
herein
buiten
eruit
heraus
binnen-
naar binnen
herein-
uit-
eruit
naar buiten
heraus-
eruit
er uit
naar buiten
heraus
hinaus
openen
opendoen
öffnen
aufmachen
van het slot doen
openen (met de sleutel)
aufschließen
sluiten
dichtdoen
schließen
zumachen
op slot doen
abschließen
de sleutel
der Schlüssel
het slto
das Schloss
steken
in het slot zitten
stecken
verliezen
kwijtraken
verlieren
dichtgaan
zugehen
(in)drukken
duwen
drücken
de brievenbus
der Briefkasten
de tuin
der Garten
de binnenplaats
het hof
der Hof
de poort
de (grote) deur
das Tor
de garage
die Garage
de garage (werkplaats)
die Werkstatt
de ingang
de toegang
der Zugang
het gebouw
das Gebäude
de torenflat
het (hoge) flatgebouw
das Hochhaus
de begane grond
de benedenverdieping
das Erdgeschoss
das Parterre
de verdieping
de etage
die Etage
das Stockwerk
de bovenverdieping
de verdieping
das OG
das Obergeschoss
het souterrain
de kelderverdieping
das UG
das Untergeschoss
de (vaste) trap
die Treppe
trappenlopen
trappen beklimmen
Treppen steigen
het trappenhuis
das Treppenhaus
neer-
af-
naar beneden
herunter-
hinunter-
de trede
het opstapje
het afstapje
die Stufe
de lift
der Aufzug
der Fahrstuhl
der Lift
gebruiken
gebruik maken van
benutzen
omhoog-
naar boven
hoch-
thuis
zu Hause
het thuis
das Zuhause
het thuis
het huis
de woning
das Heim
het tehuis
das Heim
het bejaardentehuis
das Altersheim
das Altenheim
das Seniorenheim
de studentenflat
das Studentenwohnheim
das Studierendenwohnheim
de gemeenschappelijke ruimte
der Gemeinschaftsraum
wonen
samenwonen
logeren
wohnen
het appartement
de flat
die Wohnung
de vakantieflat
het appartement
die Ferienwohnung
het appartement (in een gebouw van voor 1945)
die Altbauwohnung
de flat
het appartement
das Appartement
de kamer
das Zimmer
het vertrek
de kamer
der Raum
ruim
groot
geräumig
de zaal
der Saal
de hal
de zaal
die Halle
de gang
der Gang
der Flur
der Korridor
de keuken
die Küche
de woonkamer
de kamer
das Wohnzimmer
de badkamer
das Bad
das Badezimmer
zich bevinden
zijn
liggen
sich befinden
gebruikt worden als
dienen
de slaapkamer
das Schlafzimmer
de kinderkamer
das Kinderzimmer
het comfort
der Komfort
veel comfort
viel Komfort
weinig comfort
wenig Komfort
het water
das Wasser
het bad
de badkuip
die Badewanne
baden
een bad nemen
baden
de douche
die Dusche
douchen
een douche nemen
duschen
het toilet
die Toilette
het toiletpapier
das Toilettenpapier
de wc
das WC
de wc
de plee
das Klo
het wc-papier
das Klopapier
de waterspoeling
die Spülung
doortrekken
doorspoelen
spülen
de wasbak
das Waschbecken
de kraan
der Wasserhahn