2.1 - 2.3 Zelftoetsing Flashcards
Waarom kan het ATP-CP systeem maar kort energie leveren?
Creatinefosfaat (CP) is in beperkte hoeveelheid aanwezig in de spier.
Na ongeveer 10 seconden is de voorraad op en moet het lichaam overschakelen naar glycolyse of aerobe energieproductie.
Waarom produceert anaerobe glycolyse minder ATP dan de aerobe route?
Zonder zuurstof stopt de afbraak bij pyruvaat, wat omgezet wordt in lactaat.
Bij aerobe verbranding gaat pyruvaat verder de citroenzuurcyclus en elektronentransportketen in, waar veel meer ATP wordt gegenereerd.
Wat gebeurt er als het lichaam vetten gebruikt als energiebron?
Vetzuren ondergaan beta-oxidatie en worden omgezet in acetyl-CoA, dat de citroenzuurcyclus ingaat.
Dit proces levert veel ATP maar verloopt trager dan glucoseverbranding.
Wat bepaalt welk energiesysteem dominant is tijdens inspanning?
Duur & intensiteit:
Korte, explosieve inspanning → ATP-CP systeem.
Middellange inspanning (30 sec - 2 min) → Anaerobe glycolyse.
Lange inspanning (>2 min) → Aerobe energieproductie.
Hoe beïnvloedt de lactaatdrempel sportprestaties?
De lactaatdrempel is de intensiteit waarbij lactaatproductie sneller gaat dan lactaatafbraak.
Een hogere lactaatdrempel betekent dat een sporter langer op een hogere intensiteit kan blijven werken voordat verzuring optreedt.
Waarom neemt de rusthartslag af bij getrainde personen?
Het slagvolume (SV) neemt toe, waardoor het hart minder vaak hoeft te slaan om dezelfde hoeveelheid bloed rond te pompen.
Het hart wordt efficiënter door structurele aanpassingen, zoals hypertrofie van de linker hartkamer.
Wat is het verschil tussen arterieel en veneus bloed en hoe verandert dit door training?
Arterieel bloed (AO2) = zuurstofrijk bloed dat naar de spieren stroomt.
Veneus bloed (VO2) = zuurstofarm bloed dat terugkomt uit de spieren.
Door training neemt het verschil tussen AO2 en VO2 toe (grotere zuurstofextractie door spieren).
Waarom neemt het aantal capillairen rond spiervezels toe bij duurtraining?
Om de zuurstoftoevoer te verbeteren en afvalstoffen sneller af te voeren.
Dit verlaagt de diffusieafstand voor zuurstof en voedingsstoffen.
Wat gebeurt er met het energieverbruik van een atleet die lange duurtrainingen doet?
Het lichaam schakelt over op vetverbranding om glycogeen te sparen.
De RQ (Respiratory Quotient) daalt omdat meer vetten verbrand worden.
Waarom is glycogeen een beperkte energiebron?
De glycogeenvoorraad in spieren en lever is beperkt (~500g totaal).
Bij uitputting van glycogeen moet het lichaam overschakelen op vetverbranding, wat minder efficiënt is voor hoge intensiteit.
Hoe beïnvloedt training de vetverbranding?
Meer mitochondriën en enzymen verbeteren de oxidatie van vetzuren.
De RQ is lager bij getrainde personen → meer vetverbranding bij dezelfde inspanning.
Waarom heeft een krachttrainer meer type II spiervezels en een marathonloper meer type I vezels?
Type II vezels (snelle, witte vezels) → explosieve kracht, anaeroob, veel glycolytische enzymen.
Type I vezels (langzame, rode vezels) → duurvermogen, aerobe capaciteit, veel mitochondriën en myoglobine.
Hoe beïnvloedt training de lactaatdrempel?
Duurtraining verhoogt het vermogen om lactaat te verwijderen.
Hoge-intensiteitstraining (HIT) verhoogt de tolerantie voor lactaat en verschuift de lactaatdrempel.
Wat is het verschil tussen centrale en perifere aanpassingen door training?
Centrale aanpassingen → Hart en longen verbeteren (hogere SV, lagere HF, betere zuurstofopname).
Perifere aanpassingen → Spieren en bloedvaten verbeteren (meer capillairen, mitochondriën, en betere vetverbranding).
Wat gebeurt er als je stopt met trainen (reversibiliteit)?
Binnen enkele weken neemt de VO2max af.
Spiermassa en kracht verminderen, afhankelijk van de duur van de trainingsstop.